Labels

zondag 5 juni 2016

Nederlands Literatuur - Verlichting & Romantiek

Door: Louelle vd Aa

 H10 Achttiende eeuw

Engeland in conflict met haar 13 koloniën. In 1775 startte de Amerikaanse vrijheidsoorlog. In juli 1776 werd de VS onafhankelijk. De burgerij in Europa volgde het streven naar onafhankelijkheid en zelfbestuur van Amerika.

Frankrijk: absolutistisch, strenge censuur. Adel en kerk aan de macht.
1789 startte de Franse Revolutie, in 1792 werd de Franse Republiek uitgeroepen.
Revolutionairen in twee groepen:
·         Jacobijnen (predikten de dictatuur van de gelijkheid, dictatuur: de Terreur)
·         Girondijnen
1799: Napoleon greep de macht. Revolutie was voorbij.

Republiek der zeven verenigde Nederlanden: regenten aan de macht, burgerij wilde invloed op het bestuur van de steden.
Drie groeperingen met eigen opvattingen over de verdeling van de macht en het bestuur:
·         Stadhouder en zijn aanhang (de Oranjepartij)
·         Regenten die tegen de stadhouder waren
·         De patriotten die tegen de stadhouder en de regentenpartij waren

Patriotten verwoordden de belangen van de emanciperende maatschappij.

Eind 18e eeuw: Frankrijk viel de Republiek binnen en vestigde de Bataafse Republiek (1795-1806)

Voorheen was er een regentenheerschappij (pruikentijd). Maatschappelijke verschillen tussen regenten en burgerij benadrukt doordat de regenten zich in cultureel opzicht naar Frankrijk richtte (verfransing).

Eind 18e eeuw: economische teruggang. Nog geen industriële revolutie (deze was ontstaan in Engeland, uitvinding stoommachine in 1769). In de Republiek was deze er nog niet omdat de regenten vooral rentenierden in plaats van te investeren. Deze achteruitgang werd versterkt door de machtsovername in de handel en de beheersing van de zee en koloniën door Engeland.

Immanuel Kant: ‘Wat kan ik weten?’ en ‘Wat moet ik doen?’. Kennis begon met zintuiglijke waarneming van afzonderlijke verschijnselen die plaatsvinden in tijd, ruimte of in een causaal verband. Hierbij was de ratio nodig. Kant stelde grenzen aan menselijke kennis.

Verlichting = emancipatiebeweging van de burgerij die zich bevrijdde van traditionele visies en belangen op het gebied van ethiek, geloof, politiek en rechtspraak.
Basis: zelfstandig kritisch denken.

1784: Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen opgericht, deze zorgde voor scholing van de burgerij. Uitgangspunt: kennis bevordert deugd.

Filosofie verlichting was een strijdmiddel om kritiek op de maatschappij en de moraal te verwoorden.

Montesquieu – kritiek op absolutisme, bepleitte trias politica.
Jean-Jacques Rousseau – mens was vervreemd van zichzelf en moest terug naar oorsprong. Opvoeding belangrijk.

Vaak werd er door schrijvers gebruikt gemaakt van satire (spottende teksten die belerend en kritisch bedoeld zijn).

Verlichting: door en voor de burgerij. Burgerij werd een bewuste sociale klasse die politieke veranderingen wilde. Ook ontwikkelde de burger zich als individu. Roman was hiervoor geschikt (ontdekking persoonlijkheid en innerlijk).

Kennis nam toe op het gebied van wetenschap & techniek.

Eise Eisinga (vertegenwoordiger verlichting): bijgeloof en vooroordelen moesten met feitelijke kennis bestreden worden.

Cornelis Troost – kunstenaar. NELRI. Publiek een les leren.

De kunstenaar was opvoeder en opinievormer. Hij werkte in opdracht. De kunstenaar werkte echter minder met symboliek, het moest namelijk begrijpelijk zijn. Eigen wereld schilderen.

Classicisme: stijl van vorsten en machthebbers.
Later werd het gebruikt door de burgerij, die de stijl aanpaste aan de opvattingen van de burgerlijke publieksgroep. De nadruk lag op eenvoud, zakelijkheid, regelmaat en heldere lijnen.  Dit sloot aan bij de Verlichtingsgedachte (ratio) en het ideaal (morele zuiverheid).

Burgerlijke classicisme (Franse revolutie, Jacques Louis David – de dood van Marat).
Jean-Paul Marat – Jacobijn, leider Franse revolutie.

Barokmuziek: bedoeld om gevoelens en hartstochten uit te drukken. Elk deel van de compositie was de uitdrukking van een eigen gemoedstoestand, waardoor er contrastwerking was.

Barokcomponisten (Bach) schreven wereldlijke en kerkelijke muziek. Concertvorm is het concerto grosso waarbij een kleine groep solisten tegenover de rest van het orkest, ensemble, stond.

Tweede helft 18e eeuw: muziekstijl veranderde in de klassieke stijl van de Weense school met Joseph Haydn, Mozart en Beethoven. Het drukte een gevoel van evenwicht uit door logische ordening van muzikale motieven en melodieën. Herhaling, symmetrie, variatie en contrast. Hierbij kwam het symfonieorkest op. Componisten werkten ook niet per se meer in opdracht.

Schrijvers kwam uit alle lagen van de burgerij. Door burgers voor burgers. Schrijvers beschouwden zichzelf als intellectuele elite.
Hieronijmus van Alphen vervulde bijvoorbeeld belangrijke openbare functies.

Vrouwen gingen ook een belangrijkere rol spelen: Betje Wolff en Aagje Deken, Belle van Zuylen.

1669: Nil volentibus arduum – hoger opgeleide burgerij, wilde het toneel in de Republiek hervormen door Franse classicistische toneel (treurspelen van Corneille en Racine, komedies van Molière).
Doel: via toneel morele levenslessen leren aan het publiek. Moest de deugdzaamheid bevorderen. Overeenkomstig de eis van poëtische gerechtigheid werd deugd beloond en ondeugd bestraft.

-          Voorbeeld: Pieter van Langendijk – het wederzijds huwelijksbedrog (herkenbaar milieu, combinatie satire en moralisatie)

Spectatoriale tijdschriften (o.a. De Hollandsche Spectator – Justus van Effen)
-          Oorspronkelijk Engels (Steel en Addison)
-          Opinieorgaan voor de burgerij
-          Leerzaam & amusant, moesten aanzetten tot denken en discussie
-          Sloot aan bij idealen verlichting (propaganda)
-          Geen personen, maar karakterschetsen
-          Alleen de adel of ambachtslieden werden bespot
-          Teksten als verhandeling: karakterschets, moraliserende gedichten of lezersbrief

1780: populariteit daalde, roman kwam op en in een spectatoriaal tijdschrift mocht niet over politieke kwesties geschreven worden.

Belangrijke thema’s: opvoeding & onderwijs. Voor kinderen werden ook teksten geschreven door o.a. Hieronijmus van Alphen (Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen). Belangrijke onderwerpen in deze gedichten zijn; studie-ijver, oprechtheid en gehoorzaamheid en de relatie tussen kind en ouder. Kinderlijke deugden gemakkelijk te herkennen, onderwerpen sloten aan bij voor kinderen herkenbare gevoelens en zaken.

Imaginaire reisverhalen
-          Kon gebruikt worden om maatschappijkritiek te leveren (Jonathan Swift – Gulliver’s Travels, J.A. Schasz – Reize door Aapenland)

Reize door Aapenland: ene groep apen = patriotten, de andere groep = Oranjepartij en regenten.

1780: roman als volwaardig genre. Veel aandacht geschonken aan innerlijke ontwikkeling van de belangrijkste personages. Moest bezwaren overwinnen (zedelijk en moreel verval)

Zedenromans (bijvoorbeeld die van Samuel Richardson) verdedigden de heersende normen en waarden en toonden aan wat goed en slecht was.
Sara Burgerhart van Betje Wolff en Aagje Deken:
-          Sara, oom Abraham Blankaart en Anna Willis schrijven elkaar brieven die vooral gaan over de lotgevallen van Sara, een wees die woont bij haar tante. Ze ontvlucht het leven bij haar tante.
-          Zedenroman, gaat over het dagelijks leven en de personages zijn gewone burgers.
-          Namen van briefschrijvers zijn programmanamen (typeren karakter), bijvoorbeeld Sara Burgerhart = pleidooi voor goede opvoeding, goede leiding en voor huiselijk geluk.
-          Bedoeling roman: een vrouw moest zich niet al te veel bezighouden met werelds vermaak, maar zich richten op het geluk dat te vinden is in het huwelijk en gezin (dit kwam ook naar voren in het voorwoord).

Julia van Rhijnvis Feith.
·         Cultivering eigen gevoel en sentimentalisme centraal.
·         Sentimentalistisch: gewaarwording van de personages centraal.
·         Zwaarbeproefde liefdesrelatie.
·         Emotionele effectwerking.

H11 Negentiende eeuw

1815: Nederlaag Napoleon. Hierna streefde men in Europa naar het herstel van de politieke situatie van voor de Franse revolutie.

19e eeuw was echter een eeuw van revoluties, nationalisme en imperialisme.

Nationalisme: inspireerde het politieke streven naar eenwording. Duitse eenheid werd door Bismarck tot stand gebracht.

Imperialisme: Europese landen streefden naar gebieds- en machtsuitbreiding in de koloniën, die geëxploiteerd werden vanwege de grondstoffen voor de industrie in Europa.

Bourgeoisie: rijke burgerij.
Door de industrialisatie en het kapitalisme ontstonden nieuwe arbeidsvormen, waarbij arbeiders als afhankelijke loonarbeiders in dienst waren van ondernemers. Ook ontstonden er metropolen.

Transport; eerst via postkoets en trekschuit, daarna via trein.

De Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden waren herenigd in een koninkrijk onder koning Willem I, maar deze hereniging duurde niet lang door meningsverschillen.

Junirevolutie (1830): Belgen kwamen in opstand voor onafhankelijkheid.

1848 (revolutiejaar): Willem II stemde in met een grondwet die door Thorbecke was gemaakt. Nederland werd een parlementaire democratie. De macht lag eerst bij de rijke burgerij, maar na 1870 veranderde dit toen de liberalen hun machtspositie verloren.
1887: Verkiezingen – welgestelde burgerij.
Nationaal gevoel (huiselijkheid, godsdienst, vaderlandsliefde, vrijheid) versterkt door:
-          De bevrijding van Napoleon
-          De afscheiding van België

Door industrialisatie meer verstedelijking. Nederland werd een kapitalistische grootindustrie. Moderniteit brak door met positieve en negatieve gevolgen: nieuwe transportmethoden, maar ook de trek naar de stad (verpaupering).

1824: Nederlandsche Handelsmaatschappij zorgde voor afzet van producten in Indië en voor de import.

Koffiecultuur in Indië, maar door cultuurstelsel een vijfde bebouwd met door het gouvernement bepaalde producten.

Invloeden moderniteit:
·         Toenemende politieke en sociale bewustwording onder de burgers.
·         Individualisme (familiebanden werden slechter, grootindustrie).
·         Massacultuur.
·         Burgerlijke ideologie veranderde (ontkerkelijking en verzuiling, emancipatie, feminisme).

Materialisme: materiële en economische omstandigheden bepalen het bestaan van de mens. Karl Marx stelde met zijn Communistisch Manifest dat de economie bepalend was voor het hele leven. Arbeidsdeling en het ontstaan van eigendom leidden tot vervreemding van de mens. Zijn opvattingen waren belangrijk in het socialisme.

Auguste Comte: grondlegger positivisme (het feitelijke is dat wat men kan waarnemen of door experimenten kan bewijzen)

Filosofen reageerden op wat zij als de crisis van de burgerlijke mens beschouwden: vervreemding en anonimiteit in de massa.
·         Zo ook Fredrich Nietzsche, die zichzelf zag als een vernietiger van zekerheden. Industrialisatie had de maatschappij een dwang opgelegd -> vervreemding.
Ubermensch: bevrijd van conventies en gegeven waarde, kan zijn vervreemde leven achter zich laten.

Natuurwetenschappen streefden in de 19e eeuw naar het opstellen van wetten (Charles Darwin: evolutietheorie). Wetenschappers streefden naar causale verbanden.

Kunst werd niet per se meer in opdracht gemaakt, maar werd koopwaar. Kunstenaars waren vrij in stijl en onderwerpkeuze.
Tweedeling:
1.    Zij die zich aanpasten aan smaak en voorkeur van het publiek
2.    Zij die kozen voor artistieke vrijheid (antiburger)
Ook kwam de fotografie op: uitgedaagd zich te keren van de werkelijkheid (moderne kunst/Vincent van Gogh)

Romantiek:
·         Expressie eigen gevoelens
·         Vrijheidsdrang (brak met regels in de kunst)
·         Persoonlijkheidscultus
·         Onvrede met de werkelijkheid
·         Sehnsucht (verlangen dat in het leven zelf niet te bevredigen was, kloof tussen ideaal en werkelijkheid). Gevolgen hiervan waren het romantische lijden (Weltschmerz) en melancholie.
·         Sommige schrijvers toonden engagement (maatschappijbetrokken)
·         Schrijvers: Eugène Delacroix, Théodore Géricault
·         De kunstenaar moest over verbeelding beschikken om te vluchten uit de werkelijkheid.
·         Schilderde vooral het verleden, natuur, onbekende en exotische (Caspar David Friedrich en Barend Cornelis Koekkoek).

Realisme:
·         Duidelijke gerichtheid op eigentijdse werkelijkheid en onderwerpen.

Impressionisme:
·         Reactie op uitwendige, plotselinge indrukken die zij wilden vastleggen (moment).
·         Schilders van moderne stedelijke leven.
·         Schilders: Claude Monet (landschappen), Edgar Degas (portretten).
·         Aandacht aan het standpunt waaruit ze hun onderwerpen schilderden.

Vincent van Gogh:
Schilderde momenten uit zijn leven. Kunst had volgens hem een verlossende functie en wilde het leven van gewone mensen verheffen.
Zijn werk is een eenwording van kunst en religie, maar vooral een zelfexpressie.
De zon was een kosmische manifestatie van het leven en in zijn werk wilde hij het bijzondere en het algemene laten zien. Hij realiseerde dit door te abstraheren van al te veel concrete details, kleurcombinaties etc.

Muziek in de 19e eeuw was met name romantische muziek waarin veel individuele gevoelsexpressie naar voren kwam (eigen muzikaal idioom, eigen stijl).
-          Er was vernieuwing (Hector Berlioz) & aansluiting bij het verleden (Johannes Brahms).
-          Componisten werkten voor zichzelf (concerten)
-          Favoriete muziekvorm: symfonie (orkest met dirigent).

Aan het eind van de 19e eeuw was er ook impressionistische muziek (Claude Debussy). Deze is niet streng gestructureerd en wil vooral een bepaalde sfeer oproepen.

Tot 1880 hadden teksten in Nederland een belerende/opvoedkundige functie. Schrijven was in Nederland nog geen beroep, maar een nevenactiviteit. Er waren veel domineedichters (Nicolaas Beets). Veel literair werk werd namelijk geschreven om voorgedragen te worden.

Rond 1880 kwam verzet tegen deze situatie door de Beweging van Tachtig: literatuur staat los van religieuze, politieke en morele bedoelingen. De literatuur werd autonoom: zonder belerende functie.

Massalectuur: uitgevers wilden de leesdrang commercieel exploiteren en wilden daarom voldoen aan de smaak van het groeiende lezerspubliek.

Reactie op deze massalectuur was l’art pour l’art: literatuur moest stilistisch goed zijn en ze vonden het nut van het belerende achterhaald. Ze maakten kunst omwille van kunst. (Beweging van Tachtig, Gustave Flaubert – Madame Bovary en Charles Baudelaire – Les fleurs du mal)
Schrijvers waren niet langer leermeesters, maar werden antiburger.

In de romantiek ging de voorkeur naar lyrische teksten met als onderwerp het verleden, de natuur, de liefde, de dood etc. Personages lijden aan Weltschmerz (onvervulbaar verlangen).
Het nationalisme stimuleerde de aandacht voor het verleden. Vaak werden ze geïnspireerd door oude lied- en dichtvormen (ballade’s).
·         E.J. Potgieter – Ada’s Bruiloftfeest (middeleeuwen)
·         Gebroeders Grimm (volkssprookjes = mondeling overgeleverd volksverhaal)
Historische belangstelling vooral op middeleeuwen en gouden eeuw. Literatuur als een geschikt medium om een nationale identiteit en traditie te verspreiden.

Historische roman: verleden tot leven roepen, nationale gevoelens spelen een belangrijke rol (vaderlandsliefde).
·         Sir Walter Scott -> historische avonturenromans met vaste elementen
·         Nederlanders: Aarnout Drost, J.F. Oltmans en Jacob van Lennep
·         Vlaanderen: Hendrik Conscience ‘De leeuw van Vlaanderen’ als wapen in de strijd voor de Vlaamse onafhankelijkheid. Sloot aan bij Vlaamse Beweging. Verleden bekijken om lessen te leren voor het heden.

Humor werd opgeroepen door gevoeligheid en Weltschmerz (zelfspot). Het was een middel om met de kloof tussen ideaal en werkelijkheid om te gaan.
·         Piet Paaltjens – Snikken en grimlachen (ironiseert Weltschmerz): humor als wapen tegen het lijden en de onvrede met het bestaan.

Multatuli – Eduard Douwes Dekker
Aan het eind wordt koning Willem III rechtstreeks toegesproken: aan de uitbuiting van de Javaan moet een eind komen!
·         Multatuli verwerkte eigen ervaringen
·         Buitenliterair doel: ingrijpen in de politieke werkelijkheid (actie)
·         Engagement: vertellen over de misstanden van het koloniale systeem
·         Streefde naar rechtvaardiging van eigen daden
·         Droogstoppel: fantasieloos, zelfgenoegzame burger/Havelaar: romantisch personage, strijder tegen onrecht, emotioneel,
·         Mengsel van allerlei tekstsoorten (betoog/beschrijving/bewijs)

Beweging van Tachtig (tegencultuur): produceerden hun romantische teksten in een eigen tijdschrift: De Nieuwe Gids. Ze wilden de literatuur bevrijden van religieuze, morele en didactische doeleinden. Vernieuwing d.m.v. proza en gedichten. Waren absoluut tegen domineedichters.

-          Zetten zich af tegen de massacultuur en de dominante burgerlijke cultuur, literatuur los van een breed publiek. Gedichten als leespoëzie, niet als voordracht.
-          Benadrukten schoonheid van de literatuur.
-          Wereldse levensbeschouwing (onkerkelijk).
-          Gedicht is stemmingskunst: weergave van emotie, individu centraal.
-          Gedicht als uitdrukking van een unieke dichtersziel.

Frederik van Eeden – De kleine Johannes (cultuursprookje = door de schrijver bedacht).
Hij beschrijft de verschillende fasen die een mens doorloopt van een fantasievol kind.

Herman Gorter: belangrijkste dichter van de Beweging van Tachtig
·         Gedichten zijn weergaven van zeer intense en individuele emoties. Zintuiglijke waarnemingen en de daarmee gepaard gaande emoties werden gezien als zeer intens en overweldigend.
·         Bewustzijnstoestanden = sensaties. Sensaties kwamen onverwacht en gingen soms vergezeld met gevoelens van angst en vervreemding. Het normale tijdsbesef kon hierbij wegvallen.
·         Nieuwe woorden en woordkoppelingen om persoonlijke stemmingen uit te drukken.

Realisme: eigentijdse werkelijkheid. Kozen vaak voor toneel of romans en verhalen om dit te beschrijven. Gaan vooral over wel of niet klimmen op de maatschappelijke ladder, sociale mobiliteit en stabiliteit. Personages hadden vaste sociale rollen.
Veel aandacht aan details voor het realisme-effect. Realisme werd langzaamaan objectief en naturalistisch, eerst was het belerend.
-          Herman Heijermans – Op hoop van zegen (over misstanden in de burgerij)

·         Belerend realisme: schokkende onderwerpen werden vermeden, personages goed of slecht, goede afloop. Bijvoorbeeld Hildebrand – Camera obscura
·         Naturalisme: de waarheid zo objectief mogelijk weergeven, ook taboe-onderwerpen kwamen op (Gustave Flaubert – Madame Bovary was het voorbeeld). Grondlegger hiervan is Emile Zola die geïnspireerd was door de filosofie van het positivisme van Auguste Comte
-Dit leidde tot determinisme: de opvatting dat bij een mens de vrije wil aan banden wordt gelegd door erfelijkheidsfactoren en invloeden sociale milieu.
Er zijn drie determinerende factoren: erfelijkheid, woon- en leefomstandigheden en opvoeding, tijd.
-Ook maakten naturalisten gebruik van de temperamentenleer: de gedachte dat ieder mens geboren wordt met een bepaald temperament, medebepaald door erfelijke factoren. Bij een bepaald temperament hoorde een bepaald gedrag.
-Ruimte- en tijdbepalingen zijn concreet en realistisch. De afloop wordt bepaald door causale lijnen.

De opvattingen van Zola beïnvloedden schrijvers als Marcellus Emants (boek: een nagelaten bekentenis). Hij verzette zich tegen geïdealiseerde weergaven van de realiteit.

Lodewijk van Deyssel – Een liefde
Frederik van Eeden – Van de koele meren des doods

Louis Couperus: naturalistisch.
·         Thematiek van het noodlot centraal: het leven van de mens wordt bepaald door buiten hem staande omstandigheden waar hij geen grip op kan krijgen.
·         Schreef o.a. Eline Vere (gaat ten onder door erfelijke factoren), Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan (terugdenken aan het leven toen ze jong waren, verleden is taboe), Noodlot, De stille kracht (gaat ten onder aan het noodlot).
·         Schreef ook belangrijke historische romans.



Samenvatting Reize door Aapenland:

Het verhaal gaat over een ik-figuur, die het nalaat zijn te water gevallen vrouw, paard, dienstmeisje en hond te redden, omdat hij niet kan beslissen wie hij het eerst moet redden. Hij vlucht uit zijn dorp en komt terecht in het Aapenland, waar apen als mensen proberen te leven. Een bepaalde groep apen is daar echter van mening dat om volledig mens te worden de staart afgesneden dient te worden. Er ontstaat een tweedeling tussen een groep apen die denkt dat de apen mens kunnen worden door een uiterlijk kenmerk te veranderen (vergelijkbaar met de Oranjepartij), namelijk de staart afsnijden, en een groep apen die ernaar streeft het innerlijk van de apen te kunnen verbeteren (vergelijkbaar met de patriotten). De bloedige strijd tussen deze twee groepen wordt uiteindelijk beslecht in het voordeel van de laatste groep. Na deze overwinning wordt de ik-figuur wakker: hij blijkt alles gedroomd te hebben.

In Nederland was er in die tijd strijd tussen patriotten, die een republiek wilden, en orangisten, aanhangers van het huis van Oranje. 'Reize door het Apenland' is een satire op deze strijd, maar ook op de strijd binnen de groep patriotten. De ellenlange vergaderingen en het uitstellen van beslissingen verwijst naar het gekonkel en de besluiteloosheid van de patriotten. Ze hebben allemaal hetzelfde doel, maar kunnen het niet eens worden over de manier waarop dat bereikt moet worden. Daarnaast uit Paape kritiek op de hypocrisie van de bestuurders: zij willen wel verandering ( patriotten willen staarten afhakken), maar alleen voor de burgers (de staarten van de apenhoofden blijven eraan)

Samenvatting Max Havelaar 17e hoofdstuk

Hoe erg de uitbuiting in Lebak is, blijkt uit de tragische geschiedenis van Saïdjah en Adinda , een `eentonig' verhaal, dat de Nederlanders wel aan móet spreken. 
Saïdjah, de zoon van een eenvoudige Soendanese landbouwer in Badoer, ploegt voor zijn vader het rijstveld met hun buffel. Het trouwe dier beschermt hem op een keer tegen een aanval van een tijger. Net als de vorige buffel wordt ook dit dier door het districtshoofd afgepakt. Enige tijd daarna vlucht Saïdjah's vader, omdat hij zijn landrente niet kan betalen. Hij wordt gepakt en sterft in de gevangenis; Saïdjah's moeder gaat dood van ellende. 
Saïdjah vat liefde op voor het enkele jaren jongere meisje Adinda. Om geld voor hen samen te verdienen vertrekt hij naar Batavia om als bendie-jongen te gaan werken (bendie: rijtuigje op twee wielen, getrokken door een paard). Na drie jaar (36 maanden) zal hij terugkeren om met Adinda te trouwen; als pand geeft hij haar een stuk van zijn hoofddoek. Ze spreken af onder een boom. Tijdens zijn lange voetreis naar Batavia overdenkt Saïdjah vele zaken (zijn liefde voor Adinda, eenzaamheid, angst, de dood). In Batavia klimt hij op tot huisbediende; na drie jaar vertrekt hij weer, voorzien van een getuigschrift, genoeg geld om wel drie buffels te kopen en een prachtige doek voor Adinda. Als hij eindelijk in het dorp aankomt, zijn Adinda en haar huis onvindbaar. Het gerucht wil, dat ze met familieleden en vele anderen naar de Lampongs (Zuid-Sumatra) getrokken is. Wanhopig doolt Saïdjah rond en gaat dan Adinda zoeken aan de overzijde van de zee, waar hij zich aansluit bij een bende opstandelingen. In een brandend dorp vindt hij Adinda's lijk; hij maakt een einde aan zijn leven door op de bajonetten van de soldaten in te lopen... Het is zeker, dat er vele Saïdjah's en Adinda’s in Indië zijn. Saïdjah en Adinda vormen een van de beroemdste liefdeskoppels uit de Nederlandse literatuur. Dit hoofdstuk wordt besloten met de verdenking die Stern uitspreekt naar aanleiding van de documenten van Sjaalman dat de voorganger van Havelaar Slotering vergiftigd zou zijn.

Vragen en opdrachten uit het zeventiende hoofdstuk.

1. Om welke twee redenen was Saïdjahs vader zeer bekommerd toen zijn buffel werd afgenomen?
2. Wat betekent dat er een oentoeng was in de oeser-oeseran van d ebuffel van Saïdjah? En waaruit blijkt dat?
3. Wat is er eentonig aan het verhaal over Saïdjah?
4. Leg uit waarom Adinda met haar vader naar de Lampongs was gegaan.
5. Leg uit wat de strekking is van dit verhaal.
6. In hoeverre is het een waar gebeurd verhaal?
7. Wat is de functie van de poëzie die in hoofdstuk zeventien is opgenomen?

Drie vertellers:
* Batavus Droogstoppel, schoolvriend van ‘Sjaalman’ (hfd. 1-4, hypocriet, op geld belust en zelfingenomen)
* Stern als alwetende verteller (vanaf hfd. 5, vertelt verhaal dat zich in Indië afspeelt met Max Havelaar als verteller
* Multatuli, de derde verteller (einde van het boek, Multatuli, Havelaar en Sjaalman blijken dezelfde, waarbij Multatuli het pseudoniem is voor Eduard Douwes Dekker. De roman krijgt zo een autobiografisch karakter).

Uit PowerPoints Philipsen:

In het classicisme waren er strikte regels wat betreft toneel:
·         Regels van Aristoteles: eenheid van plaats, tijd en handeling.

Gevolgen industriële revolutie: langere werktijden, lage lonen, vrouwen en kinderarbeid.
Romantiek
Realisme
Passie
Soberheid
Liefde natuur
Verstedelijking
Droom
Werkelijkheid
Humor
Ironie


Verlichting gebaseerd op het rationalisme en het empirisme. Het was een voortzetting van de Renaissance.
Verspreiding van de ideeën van de verlichting door georganiseerde en niet-georganiseerde gezelschappen

1. Sociëteiten: verenigingen van vrienden – gaven een tijdschrift of verhandeling uit om hun activiteiten bij een breder publiek bekend te maken.

2. Academies: hadden (buiten de universiteiten om) een meer wetenschappelijk karakter – vooral natuurwetenschappen, taal, literatuur en geschiedenis. Men trachtte met behulp van vrijwilligers wetenschappelijk werk dat universiteiten niet konden uitvoeren, uit te voeren.

a. Bestonden al bij de oude Grieken – werd nagevolgd gedurende de Renaissance in Italië – in de 17e-eeuw navolging in de rest van Europa.
b. Door de staat gefinancierd en strak georganiseerd
c. Voorbeeld: Académie Française (1635 – heden) – vooral taalbeoefening

3. Genootschappen (verwant aan academies); verenigingen van geleerden
a. Doel: boeken en verhandelingen onder de aandacht brengen
b. Ontstaan aan het einde/ begin 17e-, 18e-eeuw, heten ook wel maatschappijen
c. Specialistische genootschappen: de maatschappij der Nederlandse letterkunde in Leiden (1766): letterkundige academie
d. Literaire genootschappen heten dichtgenootschappen, omdat tot en met de 17e-eeuw alleen de poëzie als literatuur werd beschouwd. Men hield zich bezig met de regels van de kunst. Kenmerkend van dichtgenootschappen is het voortdurend schaven en polijsten aan de taal. Spotnamen waren dan ook ‘likkersgilde’ en dichters van het schaafje’. Het is een georganiseerd gezelschap en voorbeelden zij ‘kunstliefde spaart geen vlijt’ (Den Haag 1772) en ‘Kunst wordt door arbeid verkregen’ (Leiden 1766).

4. Franse salons: ongeorganiseerde bijeenkomsten van mannen en vrouwen om samen over interessante onderwerpen te spreken (gastvrouw was middelpunt).
a. Ontstaan in de 17e-eeuw in Parijs
b. Bezoekers: kunstenaars, politici en geleerden + intellectuelen uit de adel en de burgerij
c. Speelden een rol (hadden invloed) op literair terrein (bijvoorbeeld de salon van Madame de Staël).

5. Koffiehuizen
a. Ontstaan rond 17oo overal in Europa
b. Bezoekers zijn burgers als kooplieden, schrijvers, advocaten, regenten, journalisten, officieren en rijkeluiszoontjes. Geen vrouwen.)
c. De functie is vergelijkbaar met salon en leesgezelschap, het bespreken van nieuwe boeken, kranten en tijdschriften, nieuwe ideeën, nieuwtjes en schandaaltjes.
d. Ook kwamen er gesloten kamers voor waarin aparte gezelschappen bijeenkwamen om te praten over kwesties van morele en godsdienstige aard. Zij bespraken geen politieke kwesties.

6. Kranten
a. Ontstaan in Venetie in 1536 – nagevolgd in de rest van Europa – frequentie van 1 x per week.1

7. Tijdschriften
a. Voor geleerden: vanaf 1650 – over theologie, medicijnen, filosofie, recht, natuurkunde en literatuur – voorbeeld: Le Journal des Savantes (het wetenschappelijk tijdschrift).
b. Rond 1760 ontstaan er vaktijdschriften, die te moeilijk waren voor de gewone burger.
c. Aan het einde van de 18-eeuw gingen ook academies en genootschappen tijdschriften uitgeven.
d. Een ander soort tijdschrift is het spectatoriale.
i. Ontstaan in Engeland, begin 18e-eeuw
ii. Geschreven vanuit perspectief van een toeschouwer (spectator)
iii. Nagevolgd in de rest van Europa, in Ned. een groot succes
iv. Hollandse spectator van Justus van Effen
v. Frequentie een/twee keer per week
vi. Inhoud: vertogen (beschouwingen over o.a. opvoeding, tolerantie, geloof, deugden en ondeugden
vii. Functie: de burger raadgeven over dingen uit het dagelijks leven


Genres in de 18e eeuw:
·         Toneel
·         Encyclopedie
·         Spectatoriaal tijdschrift (hierin spraken ze over kunst, literatuur, wetenschap)
·         Opvoedkundige gedichten
·         Brievenromans
·         Zedenromans
·         Imaginaire reisverhalen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten