Labels

zondag 26 maart 2017

ELEKTRA - Euripides vertaling eindexamen Grieks 2017

Grieks Elektra vertaling                                                                  CE 2016/2017
E: Elektra
O: Orestes
M: Oude man
Ko: Koor
B: Boer
Bd: Bode
KL: Klytaimnestra
Ka: Kastor

ELEKTRA:
54. Oh duistere nacht, voedster van gouden sterren,
55. waarin ik voortschrijd terwijl ik deze kruik draag, staand op dit hoofd (ptc),
56. naar de bronnen van de rivier
57. – Niet omdat ik gekomen ben in zo'n grote armoede
58. Maar opdat wij de arrogantie (= overmoed tegen de goden) van Aigistos aan de goden tonen –
59. (terug naar hoofdzin) Ik schreeuw jammerklachten uit naar de grote hemel aan/voor vader (want die is dood)
60. Want de vervloekte dochter van Tyndareos (= Klytaimnestra), mijn moeder,
61. gooide mij uit huis, omdat ze haar man een plezier wilde doen
62. Nadat zij andere kinderen gebaard had van Aigisthos
63. Behandelde/maakte zij van Oresthes en mij een bijzaak van het huis

BOER
64 Waarom toch, ongelukkige, verricht jij inspanningen voor mij
65 terwijl je ellende hebt, vroeger goed (in luxe) opgegroeid,
66 en stop je er niet mee terwijl ik dat zeg ?

ELEKTRA
67 Ik beschouw jou gelijk aan de goden vanwege je vriendschap (ik beschouw jou als een vriend)
68 want jij hebt mij niet vernederd in mijn ellende (hyperbaton!)
69 Een groot geluk is aan de stervelingen om
70 een dokter te vinden tegen een slechte gebeurtenis, zoals ik jou aantref.
71 Het is nodig dat ik vrijwillig zoveel als ik kan
72 zwaar werk verricht, opdat jij die makkelijker verdraagt
73 (het is nodig) jou te helpen met ellende. Jij hebt werken genoeg
74 buitenshuis, het is nodig dat wij (ik) de dingen in huis
75 goed verzorgen. Voor een thuisgekomen arbeider
76 van buiten is het plezierig de dingen van binnen goed te ontdekken (=goed aan te treffen)
BOER
77 Als het jou werkelijk schijnt, ga. Want het is van deze huizen ook niet ver
78 van de bronnen vandaan. Ík, nadat ik bij het aanbreken van de dag de
79 koeien naar de akkers gedreven heb, zal de velden inzaaien.
80 Want geen enkele luiaard, terwijl hij spreekt over de goden,
81 zou zijn kost kunnen verdienen zonder inspanning
ORESTHES
82 Pylades, "ik spreek je aan" want ik herken jou als eerste van de mensen als
83 betrouwbaar en geliefde vreemdeling/gastheer aan mij
84 jij alleen had respect voor deze, = Orestes, van de vriendenkring
85 doormakend wat ik doormaak, nadat ik vreselijke dingen door toedoen van Aigistos had geleden
86 die mijn vader doodde samen met mijn vervloekte
87 moeder. Ik ben aangekomen vanuit het orakel van god
88 in het land van Argos zonder dat iemand iets weet (ptc)
89 om de moordenaars de moord op mijn vader betaald te zetten met moord.
90 Deze nacht, nadat ik naar het graf van mijn vader kwam,
91 vergoot ik tranen en bood een haarlok als offer aan
92 op het altaar, bij het graf heb ik het bloed van een geslacht schaap geofferd,
93 nadat ik onopgemerkt bleef voor de tirannen die heersen over dit land.
94 Ik zette niet een voet binnen de muren,
95 maar het streven combinerend van twee dingen ben ik gekomen
96 naar de grens van dit land, opdat ik vluchtte naar een
97 ander land als iemand mij zou herkennen wanneer hij mij ziet,
98 en om mijn zus te zoeken — want zij zeiden dat, nadat zij is getrouwd hier woont en geen meisje (=maagd) blijft —
100 opdat ik haar ontmoet en opdat ik, na haar als helpster bij de moord
genomen te hebben, de situatie binnen de muren duidelijk verneem.
102 Dun nu— want het witte gezicht van de dageraad komt op —
103 laten wij vanaf deze openbare weg weggaan.
104 Want enige boer of slavin
105 zal verschijnen aan ons beiden, aan wie wij zullen vragen
106 of mijn zus deze plaats bewoont.
107 Maar want ik zie vanuit deze bron enige dienares,
108 dragend een last op het geschoren hoofd
109 laten we gaan zitten en luisteren
110 naar de slavin, om te zien of we een woord te horen zullen krijgen over
111 datgene, Pyladus, waarvoor wij naar dit land gekomen zijn

Orestes en Elektra praten verder (274-289)
274 O: Wat dan zal Orestes doen wat betreft dit, als hij naar Argos zal komen?
275 E: Jij vraagt dit? Althans jij sprak wat lelijks, want is nú niet de juiste tijd?
276 O: Hoe zou hij dan, nadat hij gekomen is, de moordenaars van zijn vader doden?
277 E: Durvend (door te durven) wat de vijanden gedurfd hebben tegen mijn vader.
278 O: zou  jij echt samen met hem je moeder  durven te doden?
279 E: met dezelfde bijl waarmee mijn vader stierf
280 O: Moet ik dat tegen hem (Orestes) zeggen (conj van twijfel: Moet ik dat tegen hem zeggen) en dat jouw bereidheid vaststaat?
281 E: moge ik sterven nadat ik het bloed van mijn moeder vergoten heb.
282 O: Ach! Was Orestes maar dichtbij, terwijl ik dit hoor.
283 E: Maar, vreemdeling, ik zou hem niet herkennen als ik hem zou zien
284 O: want jong, geen wonder, werd jij gescheiden van hem toen hij jong was.
285 E; Slechts één van mijn vrienden zou hem herkennen
286 O: Degene van wie zij zeggen dat hij hem heimelijk wegvoerde uit de moord?
287: E: Ja, de opvoeder van vader, een oude man
288: O: Kreeg jouw vader een grafheuvel nadat hij gestorven was?
289: E: Hij kreeg het, zoals hij het kreeg, nadat hij uit huis gegooid werd.

c. Elektra vertelt Orestes en het Koor over haar situatie (r.290-338)
290 O: Verschrikkelijk, wat zeg je daar! Want het vernemen
291 van verdriet van vreemdelingen doet mensen pijn.
292 Maar vertel, opdat ik, wanneer ik het weet, aan je broer
293 afschuwelijke woorden overbreng, maar het is noodzakelijk ze te horen.
294 Er is nergens medelijden aanwezig bij domheid,
295 maar wel bij de wijze van mensen, want het is zelfs niets straffeloos
296 dat er een al te verstandige mentaliteit bij verstandige mensen is.
297 Ko: Ook ík heb hetzelfde zielsverlangen naar hem
298: Want, omdat ik ver weg van de stad ben, ken de ellende van de stad
299: niet, nu wil ik ze ook vernemen.
300: E: Ik zou het kunnen vertellen, als het nodig is, het is nodig tegen een vriend te vertellen.
301: over de zware situaties van mij en mijn vader.
302: Omdat jij (mij) aanspoort om te spreken, smeek ik, vreemdeling,
303: bericht aan Orestes de rampen van mij en van hem.
304: Eerst in wat voor kleren in rondloop,
305: en onder hoeveel vlekken in bijna bezweken ben, onder welk dak
306: ik woon na het koninklijk paleis.
307: terwijl ik zelf met moeite kleding maak met weefgetouwen,
308 [of anders zal ik een naakt lichaam hebben en niets hebben]
309 en terwijl ik steeds zelf water van de rivier haal,
310: niet deelnemend aan religieuze ceremonies en  dansfeesten missend.
311: Ik heb geen contact met vrouwen, omdat ik maagd ben,
312: Ik schaam me voor Kastor, die voordat hij naar goden kwam,
313: met mij wilde trouwen, een verwant zijnde (van mij) (terwijl ik verwant met hem was).
314: Mijn moeder zit met een Trojaanse buit
315: op een troon, en bij haar zetel staan Trojaanse
316: slavinnen, die mijn vader als oorlogsbuit verwierf,
317: gehuld in Trojaanse gewaden met gouden
318: gespen/spelden. Maar het zwarte bloed van mijn vader ligt nog overal in huis
319: te rotten, de degene die hem gedood heeft,
320: gaande erop uit met dezelfde wagen als mijn vader ging,
321: en met de staf waarmee hij de Grieken commandeerde
322: nadat hij deze in zijn met bloed besmeurde handen genomen heeft, is hij trots.
323: En het verwaarloosde graf van Agamemnon
324: heeft nog nooit plengoffers of een tak van een mirtestruik
325: gekregen, en het altaar bij het graf is zonder offers.
326: Dronken door alcohol springt de beroemde echtgenoot van m’n moeder, zoals ze zeggen, op het graf
328: en gooit keien naar het  stenen gedenkteken van vader
329 en waagt het dit woord tegen ons te zeggen:
330: (Aigisthos spreekt nu) “Waar is je zoon (genaamd) Orestes? Denk je dat hij de grafheuvel goed beschermt
331: terwijl hij aanwezig is?” Op die manier wordt hij vernederd, terwijl hij afwezig is.
332: Maar, vreemdeling, ik smeek je, bericht dit:
333: Velen dragen je op, ik ben hun tolk,
334: mijn handen, mijn tong, mijn ongelukkige hart,
335: het kaalgeschoren hoofd van mij en hij (Agamemnon) die hem (Orestes)  verwekte.
336: Want het is schandelijk, als (mijn) vader de Trojanen heeft vernietigd,
337: maar hij (O), terwijl hij alleen is, niet één man zal kunnen doden,
338: terwijl hij jong is en afkomstig van een betere vader.

541: Weet jij niet dat, toen Orestes vluchtte uit het land,
542: ik nog jong was? Als ik kleren had geweven,
543: hoe zou hij dan toen jong zijnde nu (nog) dezelfde kleding hebben,
544: tenzij zijn kleren meegroeide met zijn lichaam?
545: Maar of een iemand, nadat hij medelijden kreeg met het graf van hem
546 + knipte zijn haar af of nadat hij de spionnen van het land had ontlopen. +
OUDE MAN
547 M: Maar waar zijn de vreemdelingen? Want ik wil, nadat ik ze aangekeken heb,
548 hen vragen over de broer van jou.
549 E: deze kwamen met snelle/gezwinde voeten het huis uit.
550 M: Maar zij zijn adellijk, maar dat is bedrieglijk,
551: want velen die adellijk zijn, zijn slecht.
552: Maar toch begroet ik de vreemdelingen.
553 O: Goedendag, oude man. Aan wie van jou vrienden, Elektra
554: behoort dit oude overblijfsel van een man?
555 E: Hij die onze vader opvoedde, vreemdeling.
556 O: Wat zeg jij? Hij die de broer van jou stiekem wegbracht?
557: Hij is degene die hem heeft gered, als hij nog is
558 O: ach waarom kijkt hij naar mij alsof hij een schitterend stempel van zilver bekijkt
559: Of vergelijkt hij mij met iemand?
560 E: Hij verheugt zich er misschien over terwijl hij een leeftijdgenoot van Orestes ziet.
561 O: (van)  een geliefde man inderdaad. Waarom loopt hij rondjes op mij heen?
562 E: Ook ik ben verbaasd terwijl ik dit zie, vreemdeling.
563 M: Meesteres, dochter Elektra, bid tot/bedank de goden.
564 E: Waarvoor moet ik hen in hemelsnaam bedanken?
565 M: Bidden voor het krijgen van een mooie schat, die een god laat zien.
566 E: Hier! Ik roep de goden aan. Of wat zeg je, oude man? (= wat bedoel je?)
567 M: Kijk nu naar hem, vreemdeling, je dierbaarste.
568 E: Ik kijk al lang, ben jij soms niet goed bij je verstand?
569 M: Ben ik niet goed bij m'n verstand omdat ik je broer zie?
570 E: Hoe zeg je, oude man, een onverwacht woord?
571 M: (ik zeg) Dat ik hier Orestes zie, de zoon van Agamemnon
572 E: Nadat wat voor teken je/ik(?) heb gezien, waardoor ik je zal geloven?
573 M: Een litteken bij de wenkbrauw, waaraan hij eens in het paleis van je vader werd verwond omdat hij een hert achterna zat met jou.
575 E: Wat zeg je? Ik zie het bewijs van een val.
576 M: Waarom wacht je nog om je geliefde (broer) te omhelzen?
577 E: Nee niet meer, oude man, want ik ben overtuigd in m'n hart door het herkenningsteken
578 van jou.
Elektra valt in de armen van Orestes
578: O jij die na lange tijd verschenen is,
579: ik houd je onverwacht vast – O: en jij wordt door mij op tijd vastgehouden.
580 E: En terwijl ik het nooit verwachtte – O: want ik verwachtte het ook niet.
581 E: Ben jij het? O: Voor jou, je enige bondgenoot,
582: als ik de vangst die ik achterna zit zou binnenhalen
<-------------------------------------------------------------------------------->
583: en ik vertrouw het: of het is nodig niet meer te geloven in goden,
584: als het onrechtvaardige sterker zal zijn dan het rechtvaardige.

596 O: Goed dan, de dierbare genoegens van omhelzingen
597: heb ik en later zullen wij deze opnieuw geven.
598: Jij, oude man, want je bent op het juiste moment gekomen,
599: vertel, wat moet ik doen opdat ik de moordenaar van mijn vader wreek
600: en mijn moeder, een partner in een goddeloos huwelijk(en)?
601: Is er voor mij iets van sympathie van vrienden in Argos,
602: of zijn wij geheel failliet, zoals het geluk (ook ten gronde is gegaan)?
603: Met wie moet ik contact maken? In de nacht of overdag?
604: Welke wegen moeten wij inslaan naar de vijanden van mij?
605 M: Kind, niemand is een vriend voor jou terwijl jij in een moeilijke situatie zit.
606: Want deze zaak is, geloof me, echt een geluk,
607: om samen het goede en kwade te delen.
608: Jij - want tot aan de grond vernietigd in de ogen van je vrienden en
609: je hebt geen hoop overgelaten – moet weten, terwijl je naar mij luistert,
610: in jouw handen heb jij alles en in het lot,
611: om het huis van de vader en de stad weer te krijgen.
612 O: Wat doende opdat we dat kunnen bereiken?
613 M: Door de zoon van Thyestis en jouw moeder te doden.
614 O: Ik ben gekomen voor die prijs, maar hoe verkrijg ik (die)?
615 M: Niet gaande binnen de stadsmuur, ook al zou je dat willen.
616 O: Is hij goed beschermd door lijfwachten met rechterhanden en lansdragers?
617 M: Je hebt dit goed begrepen, want hij is bang voor jou en slaapt niet rustig.
618 O: Goed dan, raad jij verder de goede stap aan, oude man.
619 M: Luister dan naar mijn woorden, want zojuist schoot/kwam mij iets te binnen.
620 O: moge jij iets groots bekend maken, moge ik het begrijpen.
621 M: Ik heb Aigisthos gezien, toen ik hierheen (gekropen) kwam.
622 O: Ik verwelkom het gezegde (=dat wat je zei). Op welke plaatsen?
623 M: Dichtbij deze akkers, in de paardenstallen.
624 O: Terwijl hij wat deed? Want ik hoop uit hopeloze zaken.
625 M: Voor nimfen bereidde hij een offerfeest voor, zoals het aan mij scheen.
626 O: Als dank voor (de opvoeding van) kinderen of voor een toekomstige geboorte?
627 M: Ik weet het niet, behalve één ding: hij maakte zich klaar om een koe te slachten.
628 O: Met hoeveel mannen? Of alleen met slaven?
629 M: Er was geen Argiver aanwezig, maar een groep tot het huis behorende slaven.
630 O: Niemand zal me herkennen, toch, terwijl hij me ziet, oude man?
631 M: Zij zijn slaven, die jou nog nooit gezien hebben.
632 O: Zouden ze ons goedgezind zijn, als we zouden winnen.
633 M: (ja) want dat is typisch voor slaven en voordelig voor jou.
634 O: Hoe zou ik hem ooit kunnen  benaderen?
635 M: Door te lopen naar waar hij een rund offerend jou zal zien.
636 O: Langs de weg zelf, naar het mij schijnt, heeft hij akkers.
637 M: Ja en daarvandaan, nadat hij je gezien heeft, zal hij je roepen als deelgenoot aan de offermaaltijd.
638 O: Een onaangename deelnemer aan de maaltijd, opdat een god het wil.
639 M: Bedenk vanaf dat moment zelf plannen naar het vallende.
640 O: Jij hebt dat mooi gezegd. Waar is degene die baarde (-> moeder)?
641 M: In Argos, maar ze zal aanwezig zijn bij haar man voor de feestmaaltijd.
642 O: Waarom is mijn moeder niet tegelijkertijd met haar man vertrokken?
643 M: Omdat zij bang is voor afkeuring van burgers, bleef zij achter.
644 O: ik begrijp het, ze weet dat ze verdachte is voor de stad.
645 M: Zoiets: want een goddeloze vrouw wordt gehaat.
646 O: Hoe dan (=hoe pak ik dit aan)? Zal ik haar en hem op hetzelfde moment doden?
647 E: Ik zal de moord op mijn moeder voorbereiden.


648 O: Oke, het lot zal dat goed regelen.
649 E: Hij hier moet ons met z’n tweeën zijnde helpen.
650 M: Dat zal zo zijn, maar hoe bedenk jij de moord op je moeder?
651 E: [ Zeg, oude man, dit tegen Klytaimnestra, nadat je naar haar bent gegaan. ]
652: Bericht dat ik een kraamvrouw ben door de geboorte van een zoon.
653 M: (toevoegen: moet ik berichten dat..) Nadat je vroeger hebt gebaard of pas sinds kort?
654 E: Tien dagen, waarin een kraambed rein wordt.
655 M: Maar waarom draagt dat bij aan de moord op je moeder?
656 E: Zij zal komen wanneer/terwijl ze hoort van mij bevallingsziektes.
657 M: Hoezo? + Waarom + denk je dat ze om je geeft, kind?
658 E: Ja, zij zal huilen om de lage afkomst van mijn kinderen.
659 M: Misschien, breng het verhaal weer naar het keerpunt.
660 E: Het is duidelijk dat ze zal sterven nadat ze gekomen is.
661 M: Jazeker, ze zal naar de deuren van jouw huis gaan.
662 E: Is dat dan niet (nog maar) een klein stukje te gaan naar de Hades (onderwereld)?
663 M: Moge ik sterven nadat ik dat gezien heb.
664 E: Allereerst wijs hem de weg, oude man.
665 M: Naar waar Aigisthos nu offert aan de goden?
666 E: Daarna, terwijl je naar mijn moeder ging, moet je de dingen van mij (=mijn boodschap) berichten.
667 M: Zo dat die boodschap lijkt te zijn gezegd uit uw mond.
668 E (tegen Orestes): Het is nu jouw werk, jij bent vroeger aangewezen door het lot voor een moord.
669 O: Ik kan gaan, als iemand de gids wordt voor de weg.
670 M: Ik kan je begeleiden, niet onvrijwillig (=het bevalt me).

BODE
761: Overwinnende meisjes van Mykene,
762; ik bericht aan alle vrienden dat Orestes overwint
763; en dat de moordenaar, Aigisthos,  van Agamemnon op de grond ligt.
764: maar het is nodig te bidden tot de goden.
765 E: Wie ben jij? Hoe betrouwbaar vertel jij dingen aan mij?
766 Bd: herken je me niet kijkend naar mij, als de dienaar van je broer?
767 E: Vriend, uit schrik, ik heb moeite met het herkennen
768: van je gezicht, nu herken ik je.
769: Wat zeg je? Is de gehate moordenaar van mijn vader dood?
770 Bd: Hij is dood. Ik zeg je twee keer dezelfde dingen, die je zeker wil.
771 E: Goden, en Dike die alles ziet, u bent eindelijk gekomen.
772: Op welke manier en wat voor moord
773: doodt hij het kind (=zoon) van Thyestes? Ik wil het vernemen.
774 Bd: nadat wij vertrokken van het huis,
775: op weg gaand over de tweebaansweg naar
776: de plaats waar de nieuwe heerser van Mykene was.
777: Hij ging juist in de besproeide tuinen,
778: takjes plukkend van zachte/jonge mirte voor op zijn hoofd.
779: hij roept hem nadat hij hem zag. Gegroet, vreemdeling, wie zijn jullie
780:  en waar komen jullie vandaan, uit welk land komen jullie?
781: Orestes zei: Thessaliërs, wij gaan naar de Alpheios
782: om te offeren aan de Olympische Zeus.
783: Terwijl hij dat hoort, zegt Aigisthos het volgende.
784: “Nu is het nodig dat jullie bij ons deelnemen aan
785: de feestmaaltijd. Ik sta op het punt om een offer te brengen bestaande uit koeien
786; aan de Nimfen, nadat jullie morgenvroeg opgestaan zijn,
787: komen jullie naar dit. Maar laten we gaan naar het huis” –
788: en hij zei deze dingen op dat moment, voerde hij ons mee
789: nadat hij ons bij de hand gepakt had – “en het is niet geoorloofd om te weigeren.”
790: Toen we in het huis waren, zei hij het volgende:
791: “Iemand moet zo snel mogelijk water halen voor de vreemdelingen,
792: opdat ze rondom het altaar gaan staan dichtbij het rituele water.”
793: Maar Orestes zei: Pasgeleden/zoëven hebben we ons gereinigd
794: met het zuivere water afkomstig van de stromen van de rivier.
795: En als het geoorloofd is dat vreemdelingen samen met burgers offeren,
796: Aigisthos, zijn we bereid en weigeren we niet, heerser.”
797: Dat gesprek voerden zij in het midden van iedereen,
798: en nadat ze de speren, de bescherming van hun meester, weggezet hadden
799: staken alle dienaren hun handen uit naar het werk,
800: sommige brachten offerschalen , en anderen droegen mandjes,
801: anderen staken het vuur aan en rondom de brandaltaren
802: zetten zij schalen, heel het huis galmde.
803: Nadat de bedgenoot van je moeder gerstekorrels gepakt had,
804: strooide hij ze over de altaren, terwijl hij zodanige woorden sprak:
805: ''Nimfen van de rotsen, moge ik en mijn echtgenote,
806: de dochter van Tyndareos, vaak een rund offeren in het huis terwijl wij er aan toe zijn
807: zoals nu, en mijn vijanden slecht'' -
808: terwijl ik Orestes en jou bedoelde. Maar de meester van mij
809: bad om het tegenovergestelde, terwijl hij de woorden niet hardop uitsprak,
810: om zijn vaderlijk huis terug te krijgen. En nadat
811: Aigisthos uit een mandje een recht offermes gepakt had, legde hij, nadat hij een haarlok
812:  van het kalf had afgeknipt, die met zijn rechterhand op het heilige vuur,
813: en slachtte het kalf nadat de slaven dit met beide handen op hun schouders tilden,
814: en hij zegt tegen jouw broer het volgende:
815: “Ze beweren dat één van de mooie dingen bij de Thessaliërs
816: dit is, dat ieder een stier mooi in stukken snijdt
817: en paarden temt, neem het ijzer (mes), vreemdeling,
818: toon dat de reputatie rondom de Thessaliërs waar is.”
819: Nadat hij met beide handen het scherpe Dorische mes gepakt had,
820: greep hij, nadat hij de mooie reizigersmantel van zijn schouders had geworpen,
821: Pylades als helper bij de inspanningen,
822: hij duwde de slaven weg, en nadat hij de poot van het kalf pakte,
823: legde hij het witte vlees bloot en terwijl hij het strak trok met z’n handen,
824: stroopte hij de huid sneller af dan een atleet die
825: twee rondes van een paardenbaan aflegde,
826: en hij sneed de buik open. Nadat hij de ingewanden met z’n handen had gepakt,
827 bestudeerde/keek Aigisthos. En een leverkwabbetje was niet aanwezig
828: in de ingewanden, de leverpoort en de galblaas
829: toonden aan dat voor degene die onderzocht kwade aanslagen dichtbij waren.
830: en hij was ontstemd en mijn meester vroeg:
831: ''Voor welke zaak ben je ongerust?'' - ''Vreemdeling, ik ben bang voor
832: een aanslag van buitenaf. De
833: zoon van Agamemnon is de meest gehate aan de stervelingen en vijandig voor mijn huis.''
834: Hij zei: ''Bent u echt bang voor een aanslag van een vluchteling,
835: terwijl u over de stad heerst? Kan niet iemand, opdat we de eetbare ingewanden zullen
836: opeten, ons een hakmes uit Phthia ipv een Dorisch brengen
837: opdat ik de borstkast opensplijt?''
838: Nadat hij het verkreeg, slaat hij ermee. En nadat Aigisthos de ingewanden gepakt had,
839: onderzocht hij ze, terwijl hij ze uit elkaar haalde. En terwijl hij vooroverboog naar beneden
840: sloeg, nadat hij op de toppen van zijn tenen was gaan staan, uw broer
841: op zijn wervels en
842: hij brak de ruggengraat, en het gehele lichaam stuiptrekte van boven naar beneden
843: en kronkelde, terwijl hij op een akelige manier stierf door de moord.
844: Nadat de slaven dat gezien hadden, renden ze naar de speren,
845: velen om te vechten tegen twee, maar door hun dapperheid
846: bleven zij staan terwijl zij hun op de vijand gerichte speren zwaaide,
847: Pylades en Orestes. En hij zei: ''niet vijandig gezind
848: ben ik gekomen naar de stad noch voor mijn onderdanen,
849: maar ik heb me gewroken op de moordenaar van mijn vader,
850 (ik) de ongelukkige Orestes, maar dood(t) mij niet,
851: oude slaven van mijn vader. Zij, nadat ze de woorden
852: gehoord hadden, hielden hun speren in, hij werd herkend door
853: een oude man in het huis.
854: Meteen bekransten ze het hoofd van je broer
855: omdat ze blij waren en juichten. Hij komt om aan jou
856: niet het hoofd van Gorgo te laten zien,
857: maar van degene die jij haat, Aigisthos. Bloed (van Aigisthos) is gekomen
858: als een bittere rente van het vergoten bloed (Agamemnon)
voor degene die nu gestorven is(Aigisthos).

E: (spreekt tegen het lijk van Aigisthos)
907: Goed dan, welk begin van mijn verwijten moet ik het eerst tegen je zeggen,
908: welke voor het einde? Welk woord zal ik in het midden plaatsen?
909: en toch hield ik in de vroege ochtenden nooit op
910: met het herhalen wat ik in je gezicht wilde zeggen,
911: als ik eindelijk vrij zou zijn van m’n angsten
912: van vroeger. Nu zijn we dus daar (=vrij), ik zal jou uitbetalen
913: die slechte dingen die ik je wilde zeggen, terwijl je leefde.
914: Je hebt mij vernietigd en je hebt me beroofd van m’n geliefde vader
915: en deze hier (=Orestes) gemaakt, helemaal niet onrechtvaardig behandeld zijnd,
916: en je bent op schandelijke wijze met onze moeder getrouwd en je hebt haar man gedood
917: terwijl hij aanvoerder van de Grieken was, terwijl je niet eens naar de Trojanen bent gekomen.
918: Jij bent tot zo'n dwaasheid gekomen zodat je hoopte
919: dat jij mijn moeder niet als een slechte vrouw voor jou zou hebben
920: nadat je getrouwd was met haar, maar zij deed het huwelijk met mijn vader onrecht aan.
921: En hij moet weten dat, wanneer iemand, nadat hij de vrouw van iemand verleid heeft
922: door overspel, vervolgens gedwongen wordt haar te nemen tot vrouw,
923: (dat) hij een domoor is, als hij denkt dat zij toen de kuisheid niet hield
924: maar bij hem wel houdt.
925: Jij woonde zeer pijnlijk/moeilijk, terwijl je niet dacht slecht te wonen,
926: want jij wist natuurlijk dat je een misdadig huwelijk gesloten had,
927: en mijn moeder wist dat zij jou als goddeloze man bezat.
928: En terwijl jullie beide slecht waren, deelde jullie beide een slecht lot,
929: zij dat van jou en jij dat van haar.
930: Je krijgt van alle Argivers het volgende te horen:
931: ''Die man (is) van de vrouw, en de vrouw niet van haar man.”
932: En toch is dit schandalig, dat de vrouw het huis bestuurt
933: , niet de man: en ik haat die
934 kinderen, die niet van de mannelijke vader
935; genoemd worden bij de naam, maar van de moeder in de stad.
936: want voor iemand die een aanzienlijk en beter huwelijk  heeft gesloten
937: over de man geen enkel woord, maar wel over de vrouw(en).
938: En dat wat jou het meest bedroog, niet wetend,
939: je verbeeldde je iemand te zijn door je bezittingen, terwijl je machtig was
940: maar die dingen zijn niets, behalve om een korte tijd van te genieten.
941: want de natuur is betrouwbaar, niet de bezittingen.
942: die namelijk, omdat hij altijd blijft, de slechte dingen wegneemt,
943: maar rijkdom, ten onrechte en met domme mensen omgaand,
944: het het huis uitvliegt, nadat hij korte tijd gebloeid heeft.
945: Over dat wat (je deed) jegens vrouwen, want voor een jong meisje (is het) niet goed
946 te spreken, zwijg ik, maar duidelijk zal ik erop inspelen.
947: Je misbruikte hen, omdat je een koninklijk paleis had 
en voorzien was van schoonheid. Maar moge er voor mij een echtgenoot zijn
948: niet met een vrouwelijk uiterlijk, maar met een mannelijk karakter.
950: want de kinderen van hen zijn toegewijd aan Ares,
951: de knappe alleen maar versiering in koren
952: Weg met jou, niets wetend van de dingen waarover schuldig bevonden door de tijd
953: nadat je gestraft bent. Laat zo iemand, terwijl hij crimineel is,
954: alsjeblieft niet de eerste stap als hij goed geeft gerend,
955: denken Dike te overwinnen, voordat bij het einde
956: van de eindstreep aankomt en het eind bereikt van zijn leven.

957Ko: Hij (=Aigisthos) verrichtte slechte dingen, hij heeft vreselijk terugbetaald aan jou
958: en hem hier: want Dike heeft grote kracht.
959 E: Goed, het is nodig het lichaam van deze naar binnen te brengen
960: en aan de duisternis te geven, dienaren, opdat, als mijn moeder zal
961: komen, zij het lijk niet ziet voor het doden.
962 O: wacht, laten we een ander woord bespreken.
963 E: Maar wat? Jij ziet toch niet hulptroepen van Mykene?
964 O: Nee, maar zij die mij heeft gebaard.
965 E:  Zij gaat mooi naar het midden in het net.
966 O:  Kijk! Ze pronkt met wagens en kleding.
<E>
967: O:Wat zullen we doen? Zullen we onze moeder vermoorden?
968: E: Heeft medelijden jou gegrepen omdat jij de gestalte van je moeder hebt gezien?
969: O: Ach,
want hoe dood ik haar, zij die me heeft gevoerd en gebaard?
970 E: Zoals zij je vader en de mijne vermoord heeft.
971 O: Phoibos, u heeft veel dwaasheid verkondigd.
972 E: Maar als Apollo dom is, wie zijn dan wijs?
973 O: Jij, die me als orakel heeft gegeven mijn moeder te doden, die ik niet zou moeten doden.
974 E: Hoe word jij gewreekt, terwijl je je vader wreekt?
975 O: Als moedermoordenaar zal ik aangeklaagd worden, terwijl ik onschuldig ben.
976 E: en terwijl je je vader niet verdedigd zul je goddeloos zijn.
977 O: Zal ik niet genoegdoening geven aan mijn moeder vanwege de moord?
978 E: Maar wat als je je vaderlijke wraak zult opgeven?
979 O: Heeft een boze demoon dit gezegd, nadat hij vermomd was als god?
980 E: Zittend op een heilige drievoet? Ik denk het niet.
981 O: Ik kan niet geloven dat het orakel dit goed voorspeld heeft.
982 E: Zorg dat je niet, nadat je je laf hebt gedragen, in onmannelijkheid zult vallen
983 maar gaat om dezelfde hinderlaag op te zetten voor haar
984 waarmee zij ook haar echtgenoot doodde + terwijl ze Aigisthos doodde +.
985 O: Ik ga naar binnen; ik begin met een verschrikkelijke eerste stap,
986: verschrikkelijke dingen zal ik doen. Als dit goed schijnt aan de goden,
987: vooruit: maar dit is een bittere en niet fijne strijd voor mij.
Orestes gaat het huis van Elektra binnen
1011 Kl: Dergelijke besluiten heeft jouw vader wel genomen,
1012: Tegen degenen van zijn dierbaren van wie dat het minst geoorloofd was.
1013: Ik zal zeggen: wanneer een slechte reputatie een vrouw in zijn greep krijgt,
1014: is er bitterheid in de taal
1015: zoals in ons geval niet terecht is, nadat ze de situatie
1016: geleerd heeft, het verdiend zou zijn om te haten,
1017: Is het rechtvaardig om te haten, als niet waarom is het dan nodig om te haten?
1018: Mij gaf Tyndaros aan jouw vader
1019: niet zodat ik stierf (lett: niet om te sterven) , en ook niet dat wat ik zou baren.
1020: Maar hij ging, nadat hij mijn kind het
1021 huwelijk met Achilles overgehaald had, uit huis terwijl hij leidde naar
1022: naar het schepen vasthoudende Aulis, waar hij nadat hij over het altaar gebogen had,
1023: de blanke keel van Iphigineia doorsneed.
1024: En als hij, de verovering van de stad voorkomend 
1025: of het huis vooruit helpend en de kinderen reddend,
1026: er één voor/van velen doodde, dan zou dat te vergeven zijn.
1027: Maar nu, omdat Helena wellustig was en hij die haar gepakt had (=man)
1028: zijn verraderlijke echtgenoot niet wist te straffen,
1029: wegens deze dingen heeft hij mijn kind gedood.
1030: In reactie daarop, hoewel ik slecht behandeld werd,
1031: werd ik niet boos en doodde ik niet mijn echtgenoot.
1032: Hij kwam daar terwijl hij een uitzinnig, door god bezeten meisje had,
1033: en hij bracht haar in bed, en twee bruiden
1034: in hetzelfde huis hield hij tegelijk.
1035: Vrouwen zijn iets geks, ik zeg niet iets anders (= ik ontken het niet),
1036: maar als, terwijl dat het geval is, een echtgenoot een fout begaat,
1037: het huwelijksbed in huis opzij geschoven hebbend, dan wil de
1038: vrouw de man nadoen en een andere vriend verwerven.
1039: En dan brandt de kritiek los over ons,
1040: maar de mannen die schuldig zijn aan dit, hebben geen slechte reputatie.
1041: Als Menelaos stiekem uit huis was geroofd,
1042: was het nodig dat ik Orestes doodde, opdat ik zou redden de zus van m’n echtgenoot,
1043: Menelaos? Hoe zou je vader
1044: dat verdragen?
1045: was het niet nodig dat hij (Agamemnon) stierf, dodend de mijne (kind), maar dat ik door hem zo behandeld werd.
1046: Ik heb gedood, ik sloeg een weg in waar een weg mogelijk was
1047: naar de vijandigen aan hem. Want wie van zijn vrienden
1048: zou aan de moord op je vader hebben deelgenomen met mij?
1049: spreek als je iets wil en breng er tegenin in vrijheid van spreken
1050: hoe je vader niet terecht is gestorven.
1051 Ko: u sprak rechtvaardige dingen, maar het recht heeft schandelijk.
1052: Want het is nodig dat vrouw wat betreft alles gehoorzaamt aan haar echtgenoot,
1053: zij die verstandig is, aan wie dat niet schijnt,
1054: telt niet mee in de berekening van mijn woorden.
1055 El: Denk, moeder, aan de laatste woorden die je sprak
1056: terwijl je me vrijheid van spreken tegen jou gaf.
1057 Kl: ook nu zeg ik het en ik weiger het niet, kind.
1058 El: Zou u aan me kwaad doen, moeder, terwijl je slechte dingen hoort?
1059: Nee, als ik iets aangenaams aan jouw geest +als straf zal opleggen+.
1060: Moge ik spreken, dit is het begin voor mij van de inleiding,
1061: had u maar, barende (= moeder), een beter verstand.
1062: want het uiterlijk is het waard geprezen te worden
1063: van Helena en van jou, maar jullie zijn twee zussen,
1064: beiden lichtzinnig en Kastor niet waard.
1065: Want zij ging (vrijwillig), nadat ze (vrijwillig) geroofd was, te gronde,
1066: en jij hebt de beste man van de Grieken gedood.
1067: terwijl je als excuus aanvoerde dat je je echtgenoot ter wille van je kind
1068: doodde, want zij kennen je niet zo goed als ik.
1069: Want jij die, voordat de moord van je dochter was besloten,
1070: toen uw man nog maar net was vertrokken uit huis,
1071: verzorgde je de blonde krullen van je haar bij de spiegel.
1072: Een vrouw die, terwijl haar man thuis afwezig is,
1073: mooi opgemaakt, streep die af als slecht zijnde.
1074: Want het is niet nodig dat zij buiten haar knappe
1075: gezicht vertoont, als ze niet naar iets slechts zoekt.
1076: Ik weet dat jij als enige van alle Griekse vrouwen (=echtgenoten),
1077: als de zaken van de Trojanen voorspoedig waren, verheugd was,
1078: maar steeds wanneer ze minder waren, je er somber uitzag in je ogen,
1079: omdat je niet verlangde dat Agamemnon uit Troje terugkwam.
1080: En toch was het voor jou mogelijk goed trouw te blijven,
1081: je had als echtgenoot een man die niet slechter dan Aigisthos,
1082: die Griekenland als haar eigen aanvoerder had gekozen.
1083: en toen je zus Helena dingen gedaan had,
1084: was het voor jou mogelijk grote roem te krijgen, want de slechte dingen
1085: zijn een contrast met de goede dingen en steken erbij af.
1086: Maar als, zoals je zegt, vader je dochter gedood heeft,
1087: wat heb(ben) ik en mijn broer jou aangedaan?
1088: Waarom heb je niet, nadat je je echtgenoot gedood had, het vaderlijk huis
1089: aan ons gegeven, maar (wrm) heb je als bruidsschat in het huwelijk
1090: niet aan jou toebehorende zaken meegebracht, voor geld uw huwelijk kopend,
1091: en waarom is de echtgenoot niet verbannen in plaats van jouw kind,
1092: en is hij niet gedood in plaats van mij,
1093: nadat hij mij twee keer zoveel doodde als mijn zus, terwijl ik leef. Maar als moord vergolden zal worden
1094: met moord, terwijl die voor de rechtbank gebracht wordt, zal ik je doden
1095: samen met je zoon Orestes, terwijl we wraak nemen op onze vader.
1096: Want als dat rechtvaardig was, dan is dit ook wettig.
1097: [ Wie, terwijl die kijkt naar rijkdom of hoge afkomst,
1098: een slechte vrouw trouwt, is dwaas, want een eenvoudig
1099: en ingetogen huwelijk is beter in huis dan een groots (huwelijk).]
1100 Ko: Er is risico met betrekking tot het huwelijk van vrouwen. Want ik zie dat sommige zaken zijn goed,
1101: andere uitvallen zijn niet mooi voor de mensen.
De list van Elektra (1102-1146)
1102 Kl: “kind, jij bent gegroeid altijd van je vader te houden.
1103: het is zo, sommigen horen bij de man,
1104: maar anderen houden weer meer van de moeder dan de vader.
1105: Ik zal je vergeven, want eigenlijk ben ik helemaal niet zo
1106: blij, kind, met de door mij gedane dingen.
1109: O, ik ongelukkige, vanwege mijn plannen,
1110: hoe ik meer tekeer ging tegen mijn echtgenoot dan nodig was.''
1111 El: Je jammert te laat, nu je geen geneesmiddel hebt.
1112: Dus mijn vader is dood, maar hem buiten het land,
1113: waarom liet je je zoon niet terugkeren terwijl hij rondzwierf?
1114 Kl: Ik ben bang, ik kijk naar mijn belang, niet naar dat van hem
1115: Want hij is, zoals ze zeggen, boos door de moord op (zijn) vader.
1116 El: Waarom laat je steeds toe dat je echtgenoot gemeen is tegen ons?
1117 Kl: Hij is een zodanig karakter, en ook jij bent/groeit arrogant/koppig.
1118 El: want ik ben bedroefd, maar ik zal stoppen boos te zijn.
1119 Kl: Dan zal hij zeker niet lastig zijn tegen je.
1120 El: Hij is trots, want hij woont in mijn huis.
1121 Kl: Zie je? Je wakkert weer nieuwe ruzies aan.
1122 El: Ik zwijg, want ik vrees hem zoals ik hem vrees.
1123 Kl: Stop met deze woorden. Maar waarom heb je me geroepen, kind?
1124 El: U heeft gehoord, naar ik meen, van mijn bevalling,
1125: offer voor mij voor die dingen – want ik weet dat niet –
1126: van de tiende maan van het kind, zoals dat de gewoonte is.
1127: Want ik ben niet ervaren, omdat ik tot nu toe kinderloos was
1128 Kl: Dit is de daad van een ander, zij die je hielp bij de bevalling.
1129 El: zelf bracht ik een baby ter wereld en baarde alleen.
1130 Kl: Ligt het huis dus eenzaam zonder vrienden?
1131 El: Niemand wil arme vrienden verwerven.
1107 Kl: Ben je zo ongewassen en slecht gekleed wat betref je lichaam,
1108: terwijl je een kraamvrouw bent, recent opgehouden met de bevalling?
1132: maar ik ga, opdat ik het offer van de tiende dag voor het kind
1133:  aan de goden te brengen. Als ik je dit plezier gedaan zal hebben,
1134: zal ik naar de akker gaan waar de echtgenoot offert.
1135: aan de Nimfen. Maar dienaren, zet deze paarden bij de ruiven,
1136: nadat jullie ze leiden, als jullie zullen denken dat ik
1137: klaar ben met dit offer aan de goden,
1138: moeten jullie aanwezig zijn, want het is nodig mijn echtgenoot een plezier te doen.
(De dienaren van Klytaimnestra nemen de wagen en gaan weg.)
1139 El: ga mijn arme huis in, pas op aub op
1140: dat het huis zwart van rook je kleren niet zwart maakt.
1141: Want je zult zodanige offers brengen, als het nodig is dat je aan de goden offert.
(Klytaimnestra gaat het huis van Elektra binnen.)
1142:  Het offermandje staat klaar en het geslepen mes,
1143: dat de stier heeft gedood, waarnaast je zult vallen,
1144: nadat je getroffen bent, je zal in het huis van Hades trouwen
1145: met hem met wie je sliep in het zonlicht. Zo iets zal ik
1146: je geven, maar jij genoegdoening aan mij vanwege mijn vader.
(Elektra gaat haar huis binnen.)
KASTOR:
1238: Kind van Agamemnon, hoor: twee Dioskouren, de broers van je moeder, roepen jou
1240: Kastor en broer Plydeukes hier.
1241: Nadat we zoëven een einde hebben gemaakt van de vreselijk hoge golven voor de schepen
1242: bereikten we Argos, omdat we zagen
1243: de moord op onze zus hier, je moeder.
1244: Zij heeft het rechtvaardige, maar jij doet dat niet.
1245: Foibos, Foibos,- maar omdat hij mijn meester is,
1246: zwijg ik. Terwijl hij verstandig is, draagt hij jou niet het verstandige op.
1247: Het is noodzakelijk dat te aanvaarden, verder is het nodig
1248: te doen dat wat Moira en Zeus omtrent jou bepaald hebben.
1249: Geef aan Pylades Elektra als echtgenote in huis,
1250: jij moet Argos verlaten, want het is voor jou niet mogelijk om deze stad
1251: binnen te gaan, nadat je je moeder hebt gedood.
1252: De verschrikkelijke wraakgodinnen, de hondsogige godinnen,
1253: zullen je voortjagen terwijl je als een waanzinnige rondzwerft.
1254: Nadat je naar Athene gekomen bent, omarm het heilige godenbeeld van Pallas!
1255: Want zij zal hen afweren, razend
1256: met verschrikkelijke slangen op zo'n manier dat ze je niet aanraken
1257: het schild met het Medusahoofd boven je hoofd uitstrekkend.
1258: Er is een heuvel voor Ares, waar voor de goden voor het eerst
1259: zaten voor stemmingen over moord,
1260: toen de wrede Ares Halirrhothios had gedood,
1261: uit wraak over het goddeloze huwelijk met zijn dochter,
1262: het kind van de heerser van de zee, waar sindsdien
1263: waar het stemmen zeer eerbiedig is en onherroepelijk vanaf dat moment.
1264:Daar is het nodig dat jij terecht staat voor moord.
1265: Maar gelijk uitgebrachte stemmen zullen je redden tijdens het proces
1266: om niet te sterven. Want Loxias (=Apollo)
1267: zal de schuld zelf op zich nemen, nadat hij (aan het orakel) de moord op je moeder opdroeg.
1268: En voor de mensen in de toekomst zal deze wet ingesteld blijven/gelden.
1269: dat met gelijke stemmen de aangeklaagde altijd wint.
1270: De vreselijke godinnen dan, getroffen door dit verdriet,
1271: verdwijnen in een kloof in de aarde bij de heuvel zelf,
1272: een heilig orakel voor de rechtschapen stervelingen.
1273: Het is nodig dat jij een stad van de Arkadiërs bij de stromen van de Alpheios
1274: bewoont, dichtbij het heiligdom op de berg Lykaion,
1275: en de stad zal naar de naam van nou genoemd worden.
1276: aan jou zei ik dit: Maar dit lijk van Aigisthos
1277: zullen de burgers van het land Argos verbergen in een graf.
1278: Jouw moeder, terwijl hij aangekomen is in Nauplion,
1279: (hij =) Menelaos, nadat hij het Trojaanse land heeft ingenomen,
1280 zal samen met Helena (haar= je moeder) begraven. Want uit het huis van Proteus
1281: is zij gekomen, nadat ze Egypte verliet en ze kwam niet naar de Trojanen.
1282: Zeus, opdat er strijd en dood van stervelingen zou ontstaan,
1283: stuurde een schijngestalte van Helena weg naar Troje.
1284: Pylades moet,  hebbend zijn maagdelijke echtgenoot,
1285: weggaan uit het Argaïsche land naar huis,
1286: en hij moet jouw zwager in naam (=boer) brengen
1287: naar het land van de Phokiërs en hij moet een overvloed van rijkdom geven.
1288: Maar jij, terwijl je over de landengte van het Istmische land (= Korinthe) te voet gaat,
1289: moet gaan naar de gelukkige heuvel van Kekrops.
1290: Want nadat je het voorbeschikte lot van de moord doorstaan hebt,
1291: zul je gelukkig zijn, bevrijd van zorgen.  

EINDE
Foutjes? Meld ze!






Geen opmerkingen:

Een reactie posten