Labels

dinsdag 27 september 2016

Woordenschat toetsweek 1 klas 6

Nederlands woordenschat
WOORD
BETEKENIS


affiniteit
gevoel van aantrekking/verwantschap
bedenkelijk
twijfelachtig, ongerustheid wekkend
concessies doen
een beetje toegeven, iets van zijn eis laten vallen
diametraal
lijnrecht, volgens de diameter
etablissement
horecaonderneming
figuratief
bestaand uit herkenbare beelden
gedegen
degelijk, van goed gehalte
immaterieel
geestelijk, niet-stoffelijk
jegens
ten aanzien van, tegenover
karig
schraal, niet overvloedig
niet-aflatend
onophoudelijk, zonder te verslappen
ongenuanceerd
zwart-wit, bot, zonder nuancering
proporties
afmetingen, verhoudingen
signatuur
karakter, aard
verhullen
verbergen, versluieren

Opdracht 2
1. Etablissementen
2. Immateriële
3. Consessies doen
4. Proporties
5. Degelijk
6. Bedenkelijk
7. Diametraal
8. Signatuur
9. Karig
10. Jegens
11. Affiniteit , figuratief
12. Niet aflatend
13. Verhullen
14. Ongenuanceerd

Opdracht 3
WOORD
BETEKENIS


afzien (+ van)
geen gebruik maken van
begenadigd
getalenteerd, begaafd
clientèle
klantenkring
deportatie
verbanning, uitzetting
erudiet
in bezit van veel kennis en kritische zin
gepeupel
gewone volk, plebs
hang
neiging, verlangen
innovatie
vernieuwing
numeriek
in getallen uitgedrukt
omzichtig
behoedzaam
onderschrijven
erkennen, goedvinden
probaat
beproefd, deugdelijk, goed
ultieme
allerlaatste, uiterste
verlokken
verleiden, overhalen
welhaast
binnenkort, spoedig, bijna


Opdracht 4
1. Probaat
2. Welhaast
3. Verlokken
4. Erudiet - begenadigd
5. Numeriek
6.  Ultieme
7. Hang
8. Onderschrijven
9. Omzichtig
10. Innovaties
11. Afzien van
12. Deportatie
13. Gepeupel
14. Clientèle

Opdracht 5
WOORD
BETEKENIS


erfgoed
overlevering, nalatenschap (van een vorige generatie)
devies
leus, zinspreuk
heimelijk
stiekem, verborgen
inzake
betreffende, aangaande
markant
opvallend
poldermodel
overlegmodel gericht op consensus en harmonie
rebellie
opstandigheid
ridiculiseren
bespotten, belachelijk maken
sober
eenvoudig, armoedig, schraal
superioriteit
hoogste kwaliteit, voortreffelijkheid, overmacht
tornen (+ aan)
ter discussie stellen, afbreuk doen aan
uniform (= bijvoeglijk naamwoord)
gelijkvormig
vrijzinnig
liberaal, niet-dogmatisch
wrevel
irritatie, ergernis, misnoegen
zuil
levensbeschouwelijke stroom/groepering

Opdracht 6
1.    Poldermodel
2.    Geridiculiseerd
3.    Vrijzinnige
4.    Erfgoed
5.    Rebellie
6.    Zuilen
7.    Devies
8.    Sober
9.    Uniform
10.  Markant
11.  Tornen
12.  Heimelijke – inzake
13.  Wrevel
14.  Superioriteit

Opdracht 7
WOORD
BETEKENIS


alvorens
voordat
belemmering
hindernis, obstakel
consensus
overeenstemming, gelijkheid van opvatting
dermate
in zo hoge graad
discrepantie
verschil, tegenstrijdigheid
erbarmelijk
jammerlijk, armzalig
faciliteren
gelegenheid bieden, beschikbaar stellen
hekelen
scherp bekritiseren
incapabel
onbekwaam, ongeschikt
kennelijk
blijkbaar, klaarblijkelijk
loyaliteit
trouw
naarmate
naargelang
permanent
blijvend, aanhoudend
sanctie
dwangmiddel, straf
tirannie
dwingelandij, wrede heerschappij

Opdracht 8
1.    Erbarmelijke
2.    Hekelde
3.    Alvorens
4.    Naarmate
5.    Dermate
6.    Tirannie
7.    Belemmering
8.    Incapabel
9.    Loyaliteit
10.  Discrepantie
11.  Kennelijk
12.  Consensus
13.  Permanent
14.  Faciliteren
15.  Sancties 

Opdracht 9
WOORD
BETEKENIS


laveren
schipperen, heen en weer gaan
naleven
nakomen (van afspraken)
opvijzelen
verhogen, hoger maken
prompt
vlot, snel
reguleren
volgens regels organiseren, ordelijk laten verlopen
steevast
volgens vaste gewoonte, altijd
substantieel
aanzienlijk, duidelijk
tredmolen
(zoals in de uitdrukking ‘in de tredmolen lopen’)
vaste, geestdodende (werk)situatie
(betekenis uitdrukking: ‘geestdodend werk doen’)
uitheems
buitenlands, vreemd
unanimiteit
eenstemmigheid, eensgezindheid
veinzen
doen alsof, huichelen
verworvenheid
verkregen recht, vaardigheid
voorhanden
beschikbaar, in voorraad
weerzin
afschuw, afkeer, hekel
zich voegen
zich schikken

Opdracht 10
1.    Substantiële
2.    Zich voegen
3.    Prompt
4.    Tredmolen
5.    Laveren
6.    Veinzen
7.    Reguleren
8.    Uitheemse
9.    Opvijzelen
10.  Unanimiteit
11.  Steevast
12.  Voorhanden
13.  Naleving
14.  Verworvenheid
15.  Weerzin a

Opdracht 11
WOORD
BETEKENIS


amper
ternauwernood, nauwelijks, bijna niet
argeloost
niets kwaads vermoedend, naïef
beter gesitueerden
maatschappelijk geslaagden, welvarenden
conform
overeenkomstig met
daadwerkelijk
feitelijk, echt
evident
zonneklaar, overduidelijk
gedwee
volgzaam, meegaand
inconsistentie
gebrek aan samenhang, innerlijke tegenstrijdigheid
koesteren
beschermen, in stand houden
louter
enkel, alleen
nabauwen
slaafs napraten, letterlijk herhalen
ontwaren
bespeuren, zien
precair
zorgelijk, risicovol, onzeker
relaas
verslag, verhaal
sedert
sinds

Opdracht 12
1.    Conform
2.    Precair
3.    Amper
4.    Lauter
5.    Daadwerkelijk
6.    Sedert
7.    Argeloze
8.    Gedwee
9.    Inconsistentie
10.  Relaas
11.  Evident
12.  Beter gesitueerden
13.  Ontwaarde
14.  Nabauwen
15.  Koesteren

Opdracht 13
WOORD
BETEKENIS


contemporain
eigentijds, van de eigen tijd
doorgewinterd
alle kneepjes van het vak beheersend, zeer ervaren
expansie
groei
grief
ergernis, bezwaar
gros (= het-woord)
meerderheid
(oorspronkelijke betekenis: ‘twaalf dozijn, 144 stuks’)
icoon
beeldbepalende persoon, held (= figuurlijk)
indachtig
denkend aan iets
intrinsiek
wezenlijk
irrelevant
niet ter zake doend
kenschetsen
karakteriseren, typerend beschrijven
luttel
weinig
marktconform
overeenkomstig met de prijzen op de markt
miskenning
het niet op de juiste waarde schatten, geringschatting
onverbloemd
niet mooier voorgesteld dan het is
rap
vlug, snel

Opdracht 14
1.    Gekenschetst
2.    Iconen
3.    Marktconforme
4.    Contemporaine
5.     Intrinsiek
6.    Grief
7.    Onverbloemd
8.    Irrelevant
9.    Doorgewinterde
10.  Miskenning
11.  X
12.  luttel
13.  X
14.  Rap
15.  gros
opdracht 15
WOORD
BETEKENIS


jurisprudentie
eerdere uitspraken over een juridische kwestie
oratie
toespraak, redevoering
patstelling
situatie waarbij twee partijen geen mogelijkheid meer zien tot een oplossing, impasse
potentieel (= zelfstandig naamwoord)
beschikbaar vermogen
repressie
onderdrukking
slinken
minder worden
stelligheid
beslistheid
stringent
dwingend, bindend
tendens
neiging, ontwikkeling
terdege
grondig, intens
toereikend
voldoende
verkwanselen
wegdoen zonder op de waarde acht te slaan
verworden
ontaarden, bederven
weldra
binnenkort
zich committeren (+ aan)
zich verplichten tot, zich binden aan

Opdracht 16

Opdracht 18
Uitdrukking
Betekenis


boven alle twijfel verheven
volstrekt zeker
de barricades opgaan
in verzet komen
door de beugel kunnen
toelaatbaar zijn, ethisch aanvaarbaar zijn
een broertje dood hebben aan
een hekel hebben aan
gepaard gaan met
samengaan met
het is schering en inslag
het gebeurt vaak
in diskrediet raken
het vertrouwen kwijtraken
Inbreuk maken op
schenden
met een korreltje zout nemen
niet helemaal serieus nemen
op gespannen voet staan met
niet in overeenstemming zijn met
op hun merites beoordelen
op de juiste waarde bekijken
ter harte gaan
belangrijk vinden, zorg besteden aan
voor het voetlicht brengen
aandacht vestigen op
voor lief nemen
genoegen nemen met, (iets vervelends) accepteren
zijn hele hebben en houden
al zijn bezittingen

Opdracht 20
UITDRUKKING
BETEKENIS


aanspraak maken op
het bezit opeisen
de lier aan de wilgen hangen
ergens mee stoppen
(oorspronkelijke betekenis: ‘stoppen met dichten’)
er bekaaid afkomen
minder krijgen dan waarop men recht heeft
gespeend zijn van
in het geheel niet bezitten
het kind met het badwater weggooien
tegelijk met iets slechts ook iets goeds verwijderen, te ver gaan met maatregelen
het over een andere boeg gooien
het op een andere manier aanpakken
in de hand werken
bevorderen
in het geding komen/zijn
voorwerp van discussie worden/zijn
in zwang
in gebruik, in de mode
lak hebben aan
helemaal niet geven om
ontvankelijk zijn
vatbaar zijn
op de been brengen
in actie brengen, mobiliseren
op het schild heffen
de leiding geven
op zijn schreden terugkeren
op zijn beslissing terugkomen
zich distantiëren van
afstand nemen van, niets te maken willen hebben met


Paragraaf 3 formuleren: Het gebruik van uitdrukkingen
Opdracht 12
Bij tijd en wijlen
Zo nu en dan
Gepokt en gemazeld
Zeer ervaren
Have en goed
Bezittingen
Met angst en beven
Erg bang
Met hangen en wurgen
Met veel moeite
Met eer en geweten
oprecht
Schering en inslag
Vaak voorkomend
Van haver tot gort
Door en door
Van toeter noch blazen
Volkomen onkundig zijn; van niets weten
Voor galg en rad
misdadig

Opdracht 14
Bij hoog en bij laag volhouden
zo nu en dan
Buigen of barsten
Het moet gebeuren
Hemel en aarde bewegen
Alle mogelijke krachten en hulpmiddelen te werk stellen
Het moet uit de lengte of uit de breedte komen
Het moet hoe dan ook uitgespaard worden
Lief en leed delen
Alles met elkaar beleefd hebben
Na veel plussen en minnen
alles afwegen
Stank voor dank krijgen
niet of onvoldoende gewaardeerd worden voor wat je gedaan hebt
Van heinde en verre
van overal; van ver weg
Van de wieg tot het graf
altijd
Zwart op wit
Het op papier hebben staan

Opdracht 15
Als puntje bij paaltje komt
Als het erop aankomt
Dubbel en dwars
Ruimschoots; meer dan
In kannen en kruiken
In orde; voor elkaar; geheel afgerond
Kind noch kraai
Geen enkel familielid
Met man en macht
Zo krachtig mogelijk
Op stel en sprong
onmiddellijk
Paal en perk stellen
Beteugelen, binnen de grenzen houden
Te kust en te keur
Voor het kiezen; Zoveel men maar wil
Voor dag en dauw
Heel vroeg
Willens en wetens
Opzettelijk en bewust

Opdracht 17
Alles op haren en snaren zetten
Alles op alles zetten
De tering naar de nering zetten
De uitgaven in overeenstemming houden met de inkomsten
Handel en wandel
Gedrag
Met raad en daad bijstaan
Niet alleen met woorden helpen, maar ook met daden
Zich met hand en tand verzetten
Zich hevig verzetten
Slikken of stikken
Situatie accepteren of niet
Steen en been klagen
Ontzettend klagen
Tegen heug en meug
Met heel veel tegenzin
Van hand in de tand leven
Onbezorgd leven zonder te sparen
Wijd en zijd bekend
Overal bekend

Opdracht 19
Op de kat de bel aanbinden
Een lastige kwestie aankaarten
De kip met het gouden eieren slachten
Iets afstoten wat zeer winstgevend is
De kooi en de geit sparen
Oplossingen zoeken die beide partijen geen pijn doen
Geen slapende honden wakker maken
Geen aandacht vestigen op iets waarvan men nadeel kan ondervinden
Het paard achter de wagen spannen
Een volstrekt verkeerde keuze maken
Het paar van Troje binnenhalen
Een vijand in huis halen
Het zwarte schaap (van de familie zijn)

Niet zo’n nette burger zijn (als broers en zussen)
Man en paard noemen
Duidelijk zeggen wat er fout gaat en wie er verantwoordelijk voor zijn
Op alle slakken zout leggen
Moeilijk doen over allerlei kleinigheden
Zijn schaapjes op het droge hebben
Voor zijn hele leven genoeg geld verdiend hebben


Opdracht 21
De broekriem aanhalen
Het zuiniger aandoen
De handdoek in de ring werpen
Het opgeven
De vuile was buiten hangen
De interne problemen vaan de buitenwacht mededelen
Het klappen van de zweep kennen
Veel ervaring hebben met zeker werk
(iets) aan de grote klok hangen
Iets aan iedereen bekendmaken; iets overal rondbazuinen
(iets) in de doofpot stoppen
Zorgen dat men er niets meer van weet
Nul op het rekest
Zijn verzoek afgewezen zien worden
Over één kam scheren
Gelijk behandelen; geen onderscheid maken
Twee vliegen in één klap slaan
Tegelijkertijd twee voordelen behalen
Water bij de wijn doen
Zijn eisen verminderen; een beetje toegeven

Opdracht 23
De vinger aan de pols houden
De ontwikkelingen goed in de gaten houden
Een rib uit mijn lijf
Een grote uitgave
Een slag om de arm houden
Een voorbehoud maken; iets toezeggen onder voorwaarden
Het hoofd in de schoot leggen
De moed verliezen; het opgeven
Iemand het vuur na aan de schennen leggen
Het iemand moeilijk maken; iemand scherp ondervragen
Op grote voet leven
Met geld smijten
Tegen de borst stuiten
Een afkeer van iets hebben; iets volstrekt verkeerd vinden
Van de hand wijzen
Verwerpenl;afstemmen
Zijn snor drukken
Ertussenuit knijpen; zich ergens aan onttrekken
Iemand de hand boven het hoofd houden
Iemand beschermen; iemand verdedigen


 Nederlands woordenschat
WOORD
BETEKENIS


affiniteit
gevoel van aantrekking/verwantschap
bedenkelijk
twijfelachtig, ongerustheid wekkend
concessies doen
een beetje toegeven, iets van zijn eis laten vallen
diametraal
lijnrecht, volgens de diameter
etablissement
horecaonderneming
figuratief
bestaand uit herkenbare beelden
gedegen
degelijk, van goed gehalte
immaterieel
geestelijk, niet-stoffelijk
jegens
ten aanzien van, tegenover
karig
schraal, niet overvloedig
niet-aflatend
onophoudelijk, zonder te verslappen
ongenuanceerd
zwart-wit, bot, zonder nuancering
proporties
afmetingen, verhoudingen
signatuur
karakter, aard
verhullen
verbergen, versluieren

Opdracht 2
1. Etablissementen
2. Immateriële
3. Consessies doen
4. Proporties
5. Degelijk
6. Bedenkelijk
7. Diametraal
8. Signatuur
9. Karig
10. Jegens
11. Affiniteit , figuratief
12. Niet aflatend
13. Verhullen
14. Ongenuanceerd

Opdracht 3
WOORD
BETEKENIS


afzien (+ van)
geen gebruik maken van
begenadigd
getalenteerd, begaafd
clientèle
klantenkring
deportatie
verbanning, uitzetting
erudiet
in bezit van veel kennis en kritische zin
gepeupel
gewone volk, plebs
hang
neiging, verlangen
innovatie
vernieuwing
numeriek
in getallen uitgedrukt
omzichtig
behoedzaam
onderschrijven
erkennen, goedvinden
probaat
beproefd, deugdelijk, goed
ultieme
allerlaatste, uiterste
verlokken
verleiden, overhalen
welhaast
binnenkort, spoedig, bijna


Opdracht 4
1. Probaat
2. Welhaast
3. Verlokken
4. Erudiet - begenadigd
5. Numeriek
6.  Ultieme
7. Hang
8. Onderschrijven
9. Omzichtig
10. Innovaties
11. Afzien van
12. Deportatie
13. Gepeupel
14. Clientèle

Opdracht 5
WOORD
BETEKENIS


erfgoed
overlevering, nalatenschap (van een vorige generatie)
devies
leus, zinspreuk
heimelijk
stiekem, verborgen
inzake
betreffende, aangaande
markant
opvallend
poldermodel
overlegmodel gericht op consensus en harmonie
rebellie
opstandigheid
ridiculiseren
bespotten, belachelijk maken
sober
eenvoudig, armoedig, schraal
superioriteit
hoogste kwaliteit, voortreffelijkheid, overmacht
tornen (+ aan)
ter discussie stellen, afbreuk doen aan
uniform (= bijvoeglijk naamwoord)
gelijkvormig
vrijzinnig
liberaal, niet-dogmatisch
wrevel
irritatie, ergernis, misnoegen
zuil
levensbeschouwelijke stroom/groepering

Opdracht 6
1.    Poldermodel
2.    Geridiculiseerd
3.    Vrijzinnige
4.    Erfgoed
5.    Rebellie
6.    Zuilen
7.    Devies
8.    Sober
9.    Uniform
10.  Markant
11.  Tornen
12.  Heimelijke – inzake
13.  Wrevel
14.  Superioriteit

Opdracht 7
WOORD
BETEKENIS


alvorens
voordat
belemmering
hindernis, obstakel
consensus
overeenstemming, gelijkheid van opvatting
dermate
in zo hoge graad
discrepantie
verschil, tegenstrijdigheid
erbarmelijk
jammerlijk, armzalig
faciliteren
gelegenheid bieden, beschikbaar stellen
hekelen
scherp bekritiseren
incapabel
onbekwaam, ongeschikt
kennelijk
blijkbaar, klaarblijkelijk
loyaliteit
trouw
naarmate
naargelang
permanent
blijvend, aanhoudend
sanctie
dwangmiddel, straf
tirannie
dwingelandij, wrede heerschappij

Opdracht 8
1.    Erbarmelijke
2.    Hekelde
3.    Alvorens
4.    Naarmate
5.    Dermate
6.    Tirannie
7.    Belemmering
8.    Incapabel
9.    Loyaliteit
10.  Discrepantie
11.  Kennelijk
12.  Consensus
13.  Permanent
14.  Faciliteren
15.  Sancties 

Opdracht 9
WOORD
BETEKENIS


laveren
schipperen, heen en weer gaan
naleven
nakomen (van afspraken)
opvijzelen
verhogen, hoger maken
prompt
vlot, snel
reguleren
volgens regels organiseren, ordelijk laten verlopen
steevast
volgens vaste gewoonte, altijd
substantieel
aanzienlijk, duidelijk
tredmolen
(zoals in de uitdrukking ‘in de tredmolen lopen’)
vaste, geestdodende (werk)situatie
(betekenis uitdrukking: ‘geestdodend werk doen’)
uitheems
buitenlands, vreemd
unanimiteit
eenstemmigheid, eensgezindheid
veinzen
doen alsof, huichelen
verworvenheid
verkregen recht, vaardigheid
voorhanden
beschikbaar, in voorraad
weerzin
afschuw, afkeer, hekel
zich voegen
zich schikken

Opdracht 10
1.    Substantiële
2.    Zich voegen
3.    Prompt
4.    Tredmolen
5.    Laveren
6.    Veinzen
7.    Reguleren
8.    Uitheemse
9.    Opvijzelen
10.  Unanimiteit
11.  Steevast
12.  Voorhanden
13.  Naleving
14.  Verworvenheid
15.  Weerzin a

Opdracht 11
WOORD
BETEKENIS


amper
ternauwernood, nauwelijks, bijna niet
argeloost
niets kwaads vermoedend, naïef
beter gesitueerden
maatschappelijk geslaagden, welvarenden
conform
overeenkomstig met
daadwerkelijk
feitelijk, echt
evident
zonneklaar, overduidelijk
gedwee
volgzaam, meegaand
inconsistentie
gebrek aan samenhang, innerlijke tegenstrijdigheid
koesteren
beschermen, in stand houden
louter
enkel, alleen
nabauwen
slaafs napraten, letterlijk herhalen
ontwaren
bespeuren, zien
precair
zorgelijk, risicovol, onzeker
relaas
verslag, verhaal
sedert
sinds

Opdracht 12
1.    Conform
2.    Precair
3.    Amper
4.    Lauter
5.    Daadwerkelijk
6.    Sedert
7.    Argeloze
8.    Gedwee
9.    Inconsistentie
10.  Relaas
11.  Evident
12.  Beter gesitueerden
13.  Ontwaarde
14.  Nabauwen
15.  Koesteren

Opdracht 13
WOORD
BETEKENIS


contemporain
eigentijds, van de eigen tijd
doorgewinterd
alle kneepjes van het vak beheersend, zeer ervaren
expansie
groei
grief
ergernis, bezwaar
gros (= het-woord)
meerderheid
(oorspronkelijke betekenis: ‘twaalf dozijn, 144 stuks’)
icoon
beeldbepalende persoon, held (= figuurlijk)
indachtig
denkend aan iets
intrinsiek
wezenlijk
irrelevant
niet ter zake doend
kenschetsen
karakteriseren, typerend beschrijven
luttel
weinig
marktconform
overeenkomstig met de prijzen op de markt
miskenning
het niet op de juiste waarde schatten, geringschatting
onverbloemd
niet mooier voorgesteld dan het is
rap
vlug, snel


opdracht 15
WOORD
BETEKENIS


jurisprudentie
eerdere uitspraken over een juridische kwestie
oratie
toespraak, redevoering
patstelling
situatie waarbij twee partijen geen mogelijkheid meer zien tot een oplossing, impasse
potentieel (= zelfstandig naamwoord)
beschikbaar vermogen
repressie
onderdrukking
slinken
minder worden
stelligheid
beslistheid
stringent
dwingend, bindend
tendens
neiging, ontwikkeling
terdege
grondig, intens
toereikend
voldoende
verkwanselen
wegdoen zonder op de waarde acht te slaan
verworden
ontaarden, bederven
weldra
binnenkort
zich committeren (+ aan)
zich verplichten tot, zich binden aan

Opdracht 16

Opdracht 18
Uitdrukking
Betekenis


boven alle twijfel verheven
volstrekt zeker
de barricades opgaan
in verzet komen
door de beugel kunnen
toelaatbaar zijn, ethisch aanvaarbaar zijn
een broertje dood hebben aan
een hekel hebben aan
gepaard gaan met
samengaan met
het is schering en inslag
het gebeurt vaak
in diskrediet raken
het vertrouwen kwijtraken
Inbreuk maken op
schenden
met een korreltje zout nemen
niet helemaal serieus nemen
op gespannen voet staan met
niet in overeenstemming zijn met
op hun merites beoordelen
op de juiste waarde bekijken
ter harte gaan
belangrijk vinden, zorg besteden aan
voor het voetlicht brengen
aandacht vestigen op
voor lief nemen
genoegen nemen met, (iets vervelends) accepteren
zijn hele hebben en houden
al zijn bezittingen

Opdracht 20
UITDRUKKING
BETEKENIS


aanspraak maken op
het bezit opeisen
de lier aan de wilgen hangen
ergens mee stoppen
(oorspronkelijke betekenis: ‘stoppen met dichten’)
er bekaaid afkomen
minder krijgen dan waarop men recht heeft
gespeend zijn van
in het geheel niet bezitten
het kind met het badwater weggooien
tegelijk met iets slechts ook iets goeds verwijderen, te ver gaan met maatregelen
het over een andere boeg gooien
het op een andere manier aanpakken
in de hand werken
bevorderen
in het geding komen/zijn
voorwerp van discussie worden/zijn
in zwang
in gebruik, in de mode
lak hebben aan
helemaal niet geven om
ontvankelijk zijn
vatbaar zijn
op de been brengen
in actie brengen, mobiliseren
op het schild heffen
de leiding geven
op zijn schreden terugkeren
op zijn beslissing terugkomen
zich distantiëren van
afstand nemen van, niets te maken willen hebben met


Paragraaf 3 formuleren: Het gebruik van uitdrukkingen

Opdracht 12
Bij tijd en wijlen
Zo nu en dan
Gepikt en gezadeld
Zeer ervaren
Have en goed
Bezittingen
Met angst en beven
Erg bang
Met hangen en wurgen
Met veel moeite
Met eer en geweten
oprecht
Schering en inslag
Vaak voorkomend
Van haver tot gort
Door en door
Van toeter noch blazen
Volkomen onkundig zijn; van niets weten
Voor galg en rad
misdadig

Opdracht 14
Bij hoog en bij laag volhouden
zo nu en dan
Buigen of barsten
Het moet gebeuren
Hemel en aarde bewegen
Alle mogelijke krachten en hulpmiddelen te werk stellen
Het moet uit de lengte of uit de breedte komen
Het moet hoe dan ook uitgespaard worden
Lief en leed delen
Alles met elkaar beleefd hebben
Na veel plussen en minnen
alles afwegen
Stank voor dank krijgen
niet of onvoldoende gewaardeerd worden voor wat je gedaan hebt
Van heinde en verre
van overal; van ver weg
Van de wieg tot het graf
altijd
Zwart op wit
Het op papier hebben staan

Opdracht 15
Als puntje bij paaltje komt
Als het erop aankomt
Dubbel en dwars
Ruimschoots; meer dan
In kannen en kruiken
In orde; voor elkaar; geheel afgerond
Kind noch kraai
Geen enkel familielid
Met man en macht
Zo krachtig mogelijk
Op stel en sprong
onmiddellijk
Paal en perk stellen
Beteugelen, binnen de grenzen houden
Te kust en te keur
Voor het kiezen; Zoveel men maar wil
Voor dag en dauw
Heel vroeg
Willens en wetens
Opzettelijk en bewust

Opdracht 17
Alles op haren en snaren zetten
Alles op alles zetten
De tering naar de nering zetten
De uitgaven in overeenstemming houden met de inkomsten
Handel en wandel
Gedrag
Met raad en daad bijstaan
Niet alleen met woorden helpen, maar ook met daden
Zich met hand en tand verzetten
Zich hevig verzetten
Slikken of stikken
Situatie accepteren of niet
Steen en been klagen
Ontzettend klagen
Tegen heug en meug
Met heel veel tegenzin
Van hand in de tand leven
Onbezorgd leven zonder te sparen
Wijd en zijd bekend
Overal bekend

Opdracht 19
Op de kat de bel aanbinden
Een lastige kwestie aankaarten
De kip met het gouden eieren slachten
Iets afstoten wat zeer winstgevend is
De kooi en de geit sparen
Oplossingen zoeken die beide partijen geen pijn doen
Geen slapende honden wakker maken
Geen aandacht vestigen op iets waarvan men nadeel kan ondervinden
Het paard achter de wagen spannen
Een volstrekt verkeerde keuze maken
Het paar van Troje binnenhalen
Een vijand in huis halen
Het zwarte schaap (van de familie zijn)

Niet zo’n nette burger zijn (als broers en zussen)
Man en paard noemen
Duidelijk zeggen wat er fout gaat en wie er verantwoordelijk voor zijn
Op alle slakken zout leggen
Moeilijk doen over allerlei kleinigheden
Zijn schaapjes op het droge hebben
Voor zijn hele leven genoeg geld verdiend hebben


Opdracht 21
De broekriem aanhalen
Het zuiniger aandoen
De handdoek in de ring werpen
Het opgeven
De vuile was buiten hangen
De interne problemen vaan de buitenwacht mededelen
Het klappen van de zweep kennen
Veel ervaring hebben met zeker werk
(iets) aan de grote klok hangen
Iets aan iedereen bekendmaken; iets overal rondbazuinen
(iets) in de doofpot stoppen
Zorgen dat men er niets meer van weet
Nul op het rekest
Zijn verzoek afgewezen zien worden
Over één kam scheren
Gelijk behandelen; geen onderscheid maken
Twee vliegen in één klap slaan
Tegelijkertijd twee voordelen behalen
Water bij de wijn doen
Zijn eisen verminderen; een beetje toegeven

Opdracht 23
De vinger aan de pols houden
De ontwikkelingen goed in de gaten houden
Een rib uit mijn lijf
Een grote uitgave
Een slag om de arm houden
Een voorbehoud maken; iets toezeggen onder voorwaarden
Het hoofd in de schoot leggen
De moed verliezen; het opgeven
Iemand het vuur na aan de schennen leggen
Het iemand moeilijk maken; iemand scherp ondervragen
Op grote voet leven
Met geld smijten
Tegen de borst stuiten
Een afkeer van iets hebben; iets volstrekt verkeerd vinden
Van de hand wijzen
Verwerpenl;afstemmen
Zijn snor drukken
Ertussenuit knijpen; zich ergens aan onttrekken
Iemand de hand boven het hoofd houden
Iemand beschermen; iemand verdedigen


Geen opmerkingen:

Een reactie posten