Labels

zaterdag 13 mei 2017

Aardrijkskunde samenvatting examen vwo (Wereld + Leefomgeving)

Aardrijkskunde VWO examen
Samenvatting
Door: Fae den Boer


WERELD

Economische dimensie van globalisering
Mede mogelijk gemaakt door:
-          Wereldwijde kapitaalstromen
-          Internationale arbeidsverdeling/ internationale taakverdeling
-          Opsplitsing van productieketens van bedrijven tussen landen
-          Steeds grotere invloed van multinationale ondernemingen (mno’s)

Tegengewerkt door:
-          Economische blokken die de eigen markt afschermen (beschermen eigen markt)

Economische verandering door globalisering na 1970
Achtergrondinformatie:
-          Globaliseren en snelle tijd-ruimtecompressie bieden bepaalde landen nieuwe mogelijkheden door verkleining van de relatieve afstand en betere relatieve ligging
-          Einde Koude Oorlog verandert wereldverhoudingen: minder duidelijke verhoudingen, extra ruimte voor nieuwe ontwikkelingen

Opvallende veranderingen:
-          Ontstaan van een wereldeconomie
-          Opkomende landen en mno’s uit opkomende landen spelen een grotere rol in de wereldeconomie (maar ook landen in de middengroep en achterliggende landen)
-          Uitschuiving; delen van productie naar andere landen verplaatsen
-          Global shift richting Pacific Rim
-          Vrijemarkteconomie krijgt steeds meer ruimte; toename vrijhandel, liberalisering, wereldmarkt en verdwijnen planeconomie door val van het communisme.
-          Toename handel en investeringen Zuid-Zuid

Nieuwe ongelijkheid door globalisering
-          Grote economische verschillen en meer concurrentie tussen gebieden en tussen groepen mensen
-          Optreden backwash effects in nieuwe toegankelijk gemaakte gebieden (backwash: negatieve effecten; vertrek beste arbeidskrachten en onttrekking grondstoffen. Spread effecten: positief; overdracht kennis)
-          Overheersing wereldeconomie door Triade (VS + Europa + Japan)
-          Toenemende tegenstellingen tussen moderne wereld en traditionele wereld (fragmentarische modernisering)
-          Ontstaan concentraties van economische activiteiten (aka: economische clusters)

Aziatische tijgers: Singapore, Hongkong, Taiwan, Zuid-Korea.

Onzekere politieke ontwikkelingen onder invloed van globalisering
-          Na de Koude Oorlog moeten politieke machtsverhoudingen opnieuw ingevuld worden
-          Door globaliseren is de rol van de staat veranderd (à Wereldwijde netwerken (bv internet) onttrekken zich aan grenzen; staten zijn ommachtig om controle uit te oefenen; economische blokken hebben soms zeer grote macht; veel beslissingen worden genomen in wereldsteden)
-          Machtsverhoudingen bepaald door de VS en steeds meer door Internationale, supranationale en niet-gouvernementele organisaties
-          Angst voor terrorisme leidt soms tot beperking van rechten van de bevolking.

Bezwaren tegen globalisering
-          Leidt tot grotere economische ongelijkheid tussen landen
-          Economische blokken schermen eigen markt af
-          Overheersende invloed en hebzucht van financiële wereld
-          Cultuur wordt eenheidsworst
-          Aantasting rechten werkende bevolking
-          Toename kinderarbeid
-          Sommige bedrijven produceren bij voorkeur in land met lage milieueisen
-          Antiglobalisten
-          Andersglobalisten
-          Non-gouvernementele organisaties

BNP niet altijd betrouwbaar als indicator voor welvaart:
-          Omrekening valuta vaak moeilijk
-          Verschil in koopkracht
-          Sommige landen kunnen BNP niet goed berekenen
-          Productie van zelfvoorziening en informele sector wordt niet meegerekend
-          BNP per hoofd als gemiddelde verhult regionale en sociale verschillen.
Ø  Ontwikkelingslanden zijn vaak arm, maar door olie in de grond kan het BNP/hoofd toch hoog zijn

Sociale verschijnselen
-          Analfabetisme
-          Verstedelijkingsgraad/urbanisatiegraad
-          Verstedelijkingstempo/urbanisatietempo
Ø  Ontwikkelde landen hebben een hoge urbanisatiegraad en een laag urbanisatietempo: ontwikkelingslanden een lage urbanisatiegraad en een hoog urbanisatietempo.

Politieke verschijnselen
-          Democratisch gehalte
-          Handhaving mensenrechten
-          Deelname aan samenwerkingsverbanden
-          Voor 1990; verdeling communistisch en kapitalistische invloedssferen
-          In ontwikkelingslanden relatief veel militaire dictaturen en eenpartijstelsels; recent wat minder dictaturen

Demografische verschijnselen
-          Bevolkingsdichtheid
-          Bevolkingsspreiding: houdt vaak verband met de natuurlijke situatie; men concentreert zich in gebied met de beste omstandigheden (vlakke gebieden zijn dichter bevolkt dan gebergten, ligging aan de kust is gewild)
-          Bevolkingsgroei geen goede indicator
-          Geboortecijfer of vruchtbaarheid als indicator is beter
-          Sterftecijfer is geen goede indicator; hoge sterfte kan duiden op een slechte gezondheid maar op vergrijzing door goede gezondheid.
-          Kindersterfte of zuigelingensterfte is wel een goede indicator
-          Leeftijdsopbouw
-          Demografische transitie à

Demografische transitie:
Pretransitiefase:
-          hoog sterftecijfer door ongezond werk, gebrek aan voeding en hygiëne;
-          hoog geboortecijfer door kinderen als inkomstenbron en hoge zuigelingensterfte
-          stabiele bevolkingsomvang
-          vooral in agrarische maatschappij
Transitiefase
Deel 1:
-          daling sterfte cijfer door betere hygiëne en gezondheidszorg
Deel 2:
-          daling geboortecijfer door daling zuigelingensterfte; door meer welvaart zijn minder kinderen nodig.
Posttransitiefase
-          laag geboortecijfer
-          sterftecijfer stijgt licht door vergrijzing
-          bevolkingsomvang stabiel
-          welvaart (vooral dienstenmaatschappij)

Ø  Rijke landen zijn nu in de posttransitiefase en de meeste ontwikkelingslanden nu in het tweede deel van de transitiefase.

Economische verschijnselen
-          BNP/hoofd
-          Inkomen per hoofd
-          Koopkracht (per hoofd)
-          Verdeling beroepsbevolking: aandeel werkende bevolking in landbouw, industrie en diensenten als aanwijzing voor ontwikkelingsfase
-          Centrum-periferie model

Sociaaleconomisch ontwikkelingspeil beïnvloedt veel indicatoren
-          Hoe hoger het ontwikkelingspeil, des te hoger de verstedelijkingsgraad (urbanisatiegraad) en des te lager het verstedelijkingstempo (urbanisatietempo)
-          Hoe hoger het ontwikkelingspeil, des te lager de geboortecijfers
-          Hoe hoger het ontwikkelingspeil, des te minder beroepsbevolking¹ in de landbouw en des te meer in de informele dienstensector
-          Hoger ontwikkelingspeil leidt tot modernisering

¹ Beroepsbevolking:
-          Primaire sector: landbouw en visserij
-          Secundaire sector: industrie en bouwnijverheid
-          Tertiaire sector: diensten

AMERIKAANSE WERELDSTEDEN

Grootstedelijke gebieden
-          Metropool: groot stedelijk gebied met centrale stad, voorsteden en omringend dichtbevolkt gebied; vergelijkbaar met de Nederlandse term agglomeratie
-          Megalopolis: gigantisch, grote stad: grootstedelijk gebied in noordoosten VS met overlappende metropolen zoals Boston, New York, Philadelphia en Washington.
-          Wereldstad: stedelijk knooppunt met grote publieke, economische en culturele invloed die als mondiaal beslissings- en beheerscentrum fungeert

Wereldstad als onderdeel van globalisering
-          Wereldstad is een belangrijk knooppunt in informatie-, geld- en goederenstromen
Ø  Nationale en internationale transportnetwerken die wereldwijde uitwisseling mogelijk maken²
-          Wereldstad is een belangrijke schakel in nationaal en internationaal stedelijk netwerk
Ø  Nationaal: regionaal stedelijk netwerk: gebied afgebakend op grond van relaties tussen grote stad en omringende gebieden
Ø  Internationaal: rol wereldstad als beslissingscentrum voor contacten met andere steden

² voorwaarden:
-          Goede geografische ligging en bereikbaarheid voor wegverkeer, scheepvaart, vliegverkeer; een wereldstad heeft altijd een haven en/of luchthaven
-          Mainportfunctie: vooral de hub (belangrijk knooppunt) in een hub-en-spokenetwerk
-          Centrale plaats in mainportregio: achterland van mainport is een gebied waar aan- en afvoer plaatsvindt en dat profiteert van de ontwikkeling van de mainport.

Stedelijk netwerk: een patroon van kleine, middelgrote en grote steden. Binnen het stedelijk gebied zijn er veel onderlinge relaties.

Specifieke kenmerken van een wereldstad:
-          Aanwezigheid van (economische) clusters³; bv filmsector
-          Hoofdrol in internationale dienstverlening (zakelijke diensten; informatievoorziening; financiële instellingen; hoofdkantoren van internationale instellingen en bedrijven)
-          Creatieve stad
-          Centrum van innovatie
-          Kosmopolitische levensstijl

³ cluster is een gebied met een concentratie van bedrijven die met elkaar zijn verbonden. Voordelen:
-          Goedkope leverantie van onderdelen en diensten
-          Veel vakkundig personeel
-          Kans op innovatie
-          Voorbeeld: ICT-cluster Silicon Valley in Califronia

New York een economische wereldstad door:
-          Sterk knooppunt door goede geografische ligging: haven, vliegveld: verbinding met Europa
-          Belangrijke zakelijk en financiële diensten (Wallstreet)
-          Belangrijke hoofdkantoren (VN)

Washington politieke wereldstad door:
-          Amerikaanse regeringszetel met het Witte Huis en Pentagon (defensie); daardoor veel ambassades
-          Zetel internationale organisaties zoals Wereldbank, IMF

Los Angeles culturele wereldstad door:
-          Filmindustrie, Hollywood
-          Culturele diensten
-          Creatieve, innovatieve sfeer
-          Verplaatsing economisch zwaartepunt van de VS van oostkust richting de westkust (maakt LA een gewilde vestigingsplaats)

Opdeling van de Amerikaanse stad heeft een aantal elementen:
-          Centraal zakencentrum, dan overgangszone, woonwijken en voorsteden
-          Onderscheid in armere en rijkere buurten
-          Gentrification
Typisch Amerikaanse elementen:
-          CBD: centrum met winkels en sterke concentratie van kantoren; hoogbouw wegens ruimtegebrek
-          Edge city: stad aan de rand van een dichtbevolkt stedelijk gebied van een metropool die als volledige stad functioneert: wonen én werken (i.p.v. alleen wonen)

Soorten migratiestromen:
-          Kettingmigratie: migranten trekken naar de plaats waar zich eerder familieleden, kennissen gevestigd hebben
-          Selectieve migratie: onder migranten is een bepaalde groep oververtegenwoordigd zoals welgestelden bij suburbanisatie of jonge mannen bij arbeidsmigratie.

Grote Amerikaanse immigratiestromen
-          18e en 19e eeuw: Afrikanen (zwarten) naar zuidoosten VS; slaven op plantages. Washington telt hoog % zwarten
-          Einde 19e- begin 20e eeuw: Europeanen naar oostkust (NY) door bevolkingsdruk en onvrijheid in Europa en ontwikkelingskansen in de VS
-          20e en 21e eeuw: hispanics uit Mexico en Latijns-Amerika naar aangrenzende staten voor werk en aangetrokken door hoge levensstandaard; veel illegalen; LA telt veel hispanics
-          Recent: Aziaten uit China, Japan naar westkust: relatief hoogopgeleid; starten vaak een eigen bedrijf

Integratie stagneert door ruimtelijke segregatie
-          Concentratie van goedkope woningen
-          Vestiging bij familie/kennissen
-          Speciale voorzieningen
-          Specifiek soort werk

Sociale polarisatie (= toenemende spanningen tussen groepen veroorzaak vijandige houding en intolerantie) versterkt effect van ruimtelijke segregatie door o.a.:
-          Sociale segregatie: scheiding naar sociale groep bijvoorbeeld naar inkomen of etnische groep

Ruimtelijke segregatie en sociale polarisatie kunnen zichzelf versterken à leidt soms tot sterke concentratie van bepaalde sociale groepen à bij te grote concentratie worden buitenstaanders uitgesloten, bijvoorbeeld:
-          Getto
-          Gated communities


LEEFOMGEVING NEDERLAND

Overstromingen en wateroverlast door rivieren

Belangrijke begrippen:
Stroomgebied: gebied dat via bepaalde rivier afwatert
Stroomstelsel: rivier, zijrivieren en geulen die zorgen voor de afvoer naar zee
Waterscheiding: grens tussen twee stroomgebieden; vormt hoogste deel stroomgebied
Fluviale schaal: schaalniveau van rivieren met zijrivieren, grondwater en ondiepe zee
Debiet: waterafvoer van de rivier op een bepaald moment op een bepaalde plaats
Regiem: waterafvoer rivier gedurende het jaar; verloop debiet over jaar
-          Debiet en regiem worden bepaald door: klimaat, weer, verdamping en afsmelten van ijs. Doorlaatbaarheid van de ondergrond en vegetatie zijn van belang voor de hoeveelheid water die de rivieren bereikt en de afvoersnelheid.

Indeling rivieren naar regiem

Soort rivier
Regiem
Laagste afvoer
Voorbeeld
Regenrivier: voert neerslag af
Onregelmatig
Zomer
Maas
Gletsjerrivier: voert smeltwater af
Vrij regelmatig
Winter

Gemengde rivier: voert neerslag en smeltwater af
Regelmatig
X
Rijn


Rijn
-          1320 km
-          Oorsprong: gletsjerrivier; wordt snel een gemengde rivier
-          Tweederde van de rivier en het stroomgebied (totaal185.000km) ligt in Duitsland
-          Verval in de bovenloop is groot à hoge stroomsnelheid à sterke erosie
-          Middenloop: diepe insnijding door het omhooggeduwde leisteenplateau. Hier en daar afzettingen en versmallingen à obstakels voor de scheepvaart
-          Benedenloop met uiterst gering verhang à afnemende stroomsnelheid à toenemende sedimentatie

Regel: hoe groter het verhang, hoe hoger de stroomsnelheid en hoe sterker de erosie

Maas
-          900 km
-          Regenrivier (start Noordoost-Frankrijk)
-          Frans deel: bevaarbaar vanaf de Sedan. Klein stroomgebied met weinig verhang. Klein stroomgebied dus veel kans op gelijke natte weersomstandigheden.
-          Belgisch deel: diep ingesneden in slecht doorlatende gesteenten à snelle afstroming van de neerslag en weinig indringing à een korte vertragingstijd
-          Nederlands deel: Grensmaas is bochtig en in de zomer onbevaarbaar. Rivierkleiafzetting op doorlatende grindlagen. Ten zuiden van Mook is het Maasdal begrens door terrassen, dus: geen polders en dijken, uiterwaarden vaak intensief gebruikt à overstromingen kunnen grote schade aanrichten.

Waterafvoer; belangrijke begrippen:
Vertragingstijd: mate van vertraging afvoer regenwater door vegetatie en ondergrond
Piekafvoer: moment waarop afvoer van rivier na neerslag het grootst is
Verval: hoogteverschil tussen twee punten van rivier
Verhang: hoogteverschil rivier per kilometer; verhang is verval per km
Externe bron rivierwater: aanvoer door rivieren uit het buitenland
Interne bron rivierwater: aanvoer uit neerslag (in Nederland ong 25% watertoevoer)
Kwel: ondergrondse stroom water van hoog naar laag. Bijvoorbeeld van zee naar polders in West-Nederland die onder zeeniveau liggen.

Lengteprofiel grote rivier
-          Bovenloop: in gebergte; door groot hoogteverschil hoge stroomsnelheid; transport keien en grind; niet bevaarbaar
-          Middenloop: door vlakker dal; lage stroomsnelheid en vervoer van zand en klei, dus deels bevaarbaar. Twee typen middenloop:
Ø  Vlechtende rivier bij hoge stroomsnelheid
Ø  Meanderende rivier: bij lage stroomsnelheid
-          Estuarium: riviermond met grote getijdenverschillen
-          Delta: uitbouw land door afzetting van zand en klei waar rivier met meerdere taken in zee uitmondt.

Dwarsprofiel grote rivier
Natuurlijke situatie
-          Boven- en middenloop: dalen door erosie
-          Benedenloop: oeverwallen en kommen door sedimentatie zand en klei bij overstromingen.
Afbeeldingsresultaat voor aardrijkskunde dijk schematischSituatie bij bedijking
-          Zomerbed
-          Zomerdijk
-          Uiterwaard
-          Winterbed
-          Buitendijks land (winterbed inclusief uiterwaarden)
-          Binnendijks land

Oeverwallen en kommen ontstaan door overstroming van rivieren in de benedenloop. Bij iedere overstroming blijft zand en klei achter. In en vlakbij de rivier is dat vooral zand omdat dat zwaarder is. De lichte kleideeltjes worden verder van de rivier afgezet. Doordat zanddeeltjes groter zijn dan kleideeltjes wordt de oever sterk opgehoogd. Er ontstaan lage wallen op de oevers van langs de rivier. Twee oeverwallen en de bedding vormen samen een stroomrug. Het lagere kleiige deel is de kom/ komgrond.
Bedijking maakte een eind aan de vorming van oeverwallen en komgronden. Er is alleen nog sedimentatie tussen de winterdijken, waarbij bedding en uiterwaard steeds verder worden opgehoogd.

Voorbeelden van menselijk ingrijpen in stroomgebied
-          Bedijking en ontwatering
-          Ontbossing in midden- en bovenloop
-          Verstening en verharding; water kan nauwelijks de ondergrond indringen
-          Bemaling voor landbouw: leidt in West-Nederland tot bodemdaling en inklinking (= volumevermindering van klei en veen door onttrekken van water); versterkt overstromingsrisico en kwel bij dijk
-          Beheersing/regulatie van wateraanvoer en -afvoer: controle over rivieren zoals voor scheepvaart via sluizen en stuwen
-          Creëren van obstakels voor waterafvoer, met name in uiterwaarden. Zoals:
Ø  Bouwen stadswijken en bedrijventerreinen in uiterwaarden, vanwege ruimtegebrek en goedkope grond
Ø  Aanleg infrastructuur zoals (spoor)bruggen en wegen door uiterwaarden

Gevolgen van menselijk ingrijpen in het stroomgebied
Bovenloop
-          Versnelde afvoer neerslag naar rivier: door ontbossing en verstening/verharding
-          Verkorting vertragingstijd; wordt minder vastgehouden
-          Hogere piekafvoer na neerslag, lagere afvoer in droge tijden à ontregelmatiger regiem
Midden- en benedenloop
-          Vergroting overstromingsrisico, door o.a.:
Ø  Hogere afvoerpieken door versnelde afvoer in de bovenloop
Ø  Verhoging waterstand bij vertraging waterafvoer: zoals door obstakels in winterbedding, stuwen en kribben
Ø  Verkleining waterbergend vermogen: minder ruimte voor rivier zoals door bouw in uiterwaarden
-          Verkleining overstromingsrisico door afsnijden bochten/kanalisatie: geeft snelle afvoer rivierwater naar zee.

Klimaatverandering in Nederland en de voornaamste gevolgen
-          Opwarming zet door met vaker zachte winters en warme zomers
-          Zeespiegel blijft stijgen door afsmelten sneeuw/ijs en uitzetten water vergroot volume zeetwater
-          Winter natter met vaker extreme neerslag
-          In zomer minder regendagen: droger, maar mogelijk met zwaardere buien

Gevolgen klimaatverandering voor rivieren
-          Waterafvoer: onregelmatiger regiem, hogere piekafvoer vooral in de winter, rivieren wateren moeilijker a door stijging zeeniveau moe rivier hoger afwateren
-          Verder binnendringen zeewater bij hogere zeespiegel à slecht voor landbouw
-          Hinder voor scheepvaart door te hoge of lage waterstanden
-          Waterkwaliteit neemt af in droge zomer

Bodemdaling is in West-Nederland vooral het gevolg van de combinatie van absolute zeespiegelstijging met bodemdaling door inklinking.

Gewenste aanpassingen stroomgebied voor vermindering overstromingsrisico
In boven- en middenloop
-          Zoveel mogelijk water vasthouding in de ondergrond (herbebossing, aangepaste landbouw en meer water laten infiltreren bij gebouwen en wegen (vijvers))
-          Vergroten waterbergend vermogen (creëren overloopgebieden)
-          Afvoercapaciteit van rivier vergroten; versnelt afvoer naar zee. Bijvoorbeeld:
Ø  Afgraven uiterwaarden
Ø  Uitbaggeren zomerbed
Ø  Aanleg (neven)geulen
Ø  Dijkverlegging
Ø  Verwijdering obstakels
Ø  Verlaging kribben
-          Bergingscapaciteit vergroten
Ø  Ontpoldering door dijkverlegging; vergroot buitendijks gebied
Ø  Aanleg retentiebekken
Ø  Aanleg noodoverloopgebieden
Ø  Dijkverhoging
Ø  Tijdelijk waterberging in bestaande zeearmen/meren

Overstromingen en wateroverlast door zee
Typen kust
-          Zachte kust (waddenkust, duinenkust (oude duinen, jonge duinen), estuariumkust/deltakust)
-          Harde kust; door mens gevorm uit hard materiaal

Samenhang van zee en rivieren is groot:
-          Bij een hoge zeespiegel moeten rivieren en overloopgebieden water tijdelijk bergen
-          Tegengaan van verzilting vergt een grote hoeveelheid rivierwater voor doorspoeling
-          Bescherming tegen zeewater zoals stormvloedkeringen belemmeren de rivierafvoer.

Kustprocessen die zorgen voor afbraak en opbouw van de kust
-          Eb en vloed
-          Zeestroming
-          Wind
Gevolgen van kustprocessen
-          Afbraak en opbouw
-          Zandtransport langs kust van zuid naar noord
-          Opbouw en afbraak duinen

Waarden van kust
-          Ecologische waarde
-          Economische waarde

Dynamisch handhaven: ‘’zacht waar het kan, hard waar het moet’’
Beschrijving:
-          Dynamisch kustbeheer/handhaven: beleid van de overheid om kustlijn op vastgestelde plaats te houden door aan natuurlijke processen ruimte te geven
-          Basiskustlijn moet worden gehandhaafd
-          Omdat erosie op veel plaatsen de kust bedreigd, is er actief kustbeheer nodig
-          Door dynamisch kustbeheer wordt kust versterkt zonder afbreuk te doen aan natuurlijke dynamiek (à doet gelijk recht aan veiligheid en ecologische waarden)

Voornaamste maatregelen
-          Zandsuppletie, voor:
Ø  Aanvulling waar zand van strand/duinen is weggeslagen
Ø  Ophogen ondiepe zee langs strand
Ø  Zandbuffers voor de kust (aka zandmotor)

-          Herstel natuurlijke dynamiek
Oude situatie: duinen vastgelegd en beschermd door helmgras, verbod op betreden want de eerste rij duinen lans het strand vormt belangrijke bescherming
Nieuwe situatie o.a.:
Ø  Herstel/maken slufter; plaats waar de zee bij vloed kan doordingen tussen duinen
Ø  Verstuiving zand toelaten indien mogelijk
-          Beperken bolwerkvorming

Deel over stedelijke gebieden in Nederland zelf lezen!

Aarde

Verwering: uiteenvallen door exogene krachten
Erosie: schuren

V-vormig dal: erosie door rivieren
U-vormig dal: erosie door landijs

3 typen gesteenten
-          Stollingsgesteente (diepte-, uitvloeiings- en gangesgesteente)
-          Sedimentgesteente (klastisch, chemisch/organisch)
-          Metamorf

Continentale/regionale klimaatfactoren
-          Verhouding land-zee
-          Reliëf
-          Hoogteverschil (alleen regionaal)

Soorten neerslag
-          Stijgingsregen; opstijgen van warme lucht; vooral in de tropen
-          Stuwingsregen; lucht wordt gedwongen te stijgen door reliëf
-          Frontale regen: koude en warme lucht botsen (Nederland)






 wordt vervolgd..

Geen opmerkingen:

Een reactie posten