Labels

maandag 30 januari 2017

Verlichtingsideeën en de democratische revoluties 1650-1848 (HC5)

Leertip: bekijk de filmpjes van ‘’Joost van Oort’’ op YouTube

John Locke (1632-1704)
-       Sovereiniteit ligt bij het volk
-       Burgers zijn elkaars gelijken (burgers = adel + rijken)
-       Vorst moet volk beschermen
-       Slechte vorst mag worden afgezet door het volk
-       Indirecte democratie is oke


Voltaire (1694-1778)
-          Kritiek regeringsvormen (Droit Divin bestaat niet & Engelse bestuur was beter dan het Franse)
-          Vrijheid van denken
-          Gewone volk is te dom om mee te beslissen à onderwijzen
-          Overheid moet zorgen voor het welzijn van het volk

Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)
-       Alle mensen zijn gelijk
-       Soevereiniteit ligt bij het volk
-       Sociaal contract
-       Algemene wil: ‘’democratie’’


Immanuel Kant (1724-1804)
-          Sapere aude
-          Integreerde rationalisme en empirisme, kunnen niet zonder elkaar namelijk
-          Gematigd: veranderingen rustig doorvoeren

Wanneer is een filosoof gematigd?
-       Verbinding tussen ratio en traditie
-       In godsdienst niet alles veranderen

Verlichters en godsdienst
Eens:
-          Religieuze tolerantie
-          Scheiding tussen kerk en staat
Oneens:
-          God bestond maar greep niet in de wereld
-          Agnosten

Verlichters en de economie
-          Individu moet de vrijheid hebben om zijn eigenbelang na te streven à leidt tot welvaart voor iedereen
-          Iedere staat moet zijn economisch beleid laten ruisten op een vrijemarkteconomie, vrijhandel en zo weinig mogelijk ingrijpen van de overheid.

Verlichters en politiek
-          Volkssoevereiniteit (Locke, Rousseau, Montesquieu)
-          Sociaal contract tussen vorst en volk of burgers onderling à voorkomen uitbreken van oorlogen
-          De scheiding van de machten in een staat

VERBREIDING VAN DE VERLICHTING
-          Uitvinding drukpers 15e eeuwà Boeken, tijdschriften, bibliotheken
-          Salons & koffiehuizen à kletsen
-          Toneel
-          Ontduiken van censuur (in Engeland en de Republiek was er nauwelijks censuur)

Ancien Régime: periode tussen 1660 en 1789 in Frankrijk, het oude bewind; absolute macht van de Franse koning en pracht en praal aan zijn hof in Versailles.
-          Drie standen: geestelijken, adel, boeren & burgers

Droit Divin: Goddelijk recht om als (absoluut) vorst te regeren à alleen verantwoording aan God schuldig

Vanaf de 15e eeuw: uitbreiding en centralisatie vorstelijke macht  (Lodewijk XIV)
Centralisatie op politiek gebied:
-          Ambtenaren aanstellen die toezicht hielden en het bestuur in steden uitvoerden
-          Staand beroepsleger

Economisch gebied:
Er was geld nodig om oa het staand beroepsleger te kunnen betalen à belastingen innen à mercantilisme

Cultuur:
-          Één staatsgodsdienst: katholiek
-           Oprichting koninklijke academies: uitvindingen die bijv gunstig konden zijn voor oorlog.

Ontstaan van absolutisme viel samen met de Wetenschappelijke Revolutie en de Verlichting. Veel verlichte denkbeelden waren in strijd met het absolutisme à ontstaan conflicten. Sommige vorsten wilden echter wel Verlichtingsideeën uitvoeren.
Verlichte absolute vorsten (verlichte despoten) rond 18e eeuw:
-          Frederik de Grote
-          Catarina de Grote
-          Jozef II

DE FRANSE REVOLUTIE
Indirecte oorzaken van de Franse Revolutie
-          De geestelijkheid en de adel hebben het beter
è Kerk bezat 10% van het land, maar geestelijken waren slechts 1% van de bevolking
è Adel bezat 20% van het land, aantal adellijke mensen vd bevolking: 1,5%
è Adel en kerk betaalden nauwelijks belasting
è Hoge edelen kregen belangrijke functies in de Kerk, leger en bestuur van het land

-          Ontevredenheid onder de andere bevolkingsgroepen
è 80% was boer: wilden meer grond, eerlijke belastingen, geen herendiensten doen
è 2% werkte in de nijverheid: vonden het werk te lang en te zwaar in ongezonde omstandigheden; lage lonen
è De rijke burgers wilden net als de adel belangrijke functies; vonden het oneerlijk dat de adel en geestelijken bijna geen belasting betaalden; wilden vrijheid van meningsuiting en drukpersvrijheid.

-          Het land wordt slecht bestuurd
è Door vele oorlogen had de regering hoge sculden
è In het bestuur werden mensen benoemd met veel geld omdat zij hun functie konden kopen. Er bestuurden dus mensen het land die er geen verstand van hadden.
è Rechtspraak was oneerlijk; onterecht; mensen uit de Derde Stand konden voor hetzelfde vergrijp zwaarder gestraft worden dan mensen uit de andere standen.

Het verloop van de Franse Revolutie
De Derde Stand komt in verzet
Koning wilde adel en geestelijken meer belasting laten betalen à adel zei dat dat niet zomaar kon en dat de Staten-Generaal daarover moest beslissen à koning riep in 1789 de Staten-Generaal bijeen.
Ter voorbereiding mochten de drie standen klachten en wensen formulieren over hun heer in Cahiers des doléances.
In de Staten-Generaal wordt per stand gestemd; Adel dacht met steun van de Geestelijken te kunnen winnen MAAR de Derde Stand riep zich uit tot de Nationale Vergadering.
Nationale Vergadering:
-          Besloot dat Frankrijk een grondwet moest hebben à koning minder macht
-          In die wet moesten rechten en plichten van de staatburgers komen te staan
Lage geestelijken en enkele edelen steunden de Derde Stand.
Koning was woedend à verbood Nationale Vergadering à trok de Derde Stand zich niets van aan à koning trok zijn verbod in, maar liet wel troepen naar de rand van Parijs komen à Parijse bevolking was bang en bestormde de Bastille à koning stuurde soldaten weg, maar het bleek te laat..
Op het platteland werd het verhaal verteld dat de edelen soldaten verzamelden om boeren te vermoorden à boeren raakten in paniek à boeren gingen landgoederen plunderen van de edelen à edelen vluchtten het land uit.

Parijse burgers gingen naar Versailles om de koning en de Nationale Vergadering (NV) over te halen van Versailles naar Parijs te verhuizen. Dat gebeurde.
Koning was bang en keurde alle besluiten van de NV goed. Besluiten werden grotendeels opgenomen in de eerste Franse grondwet (1791):
-          Afschaffing voorrechten van de edelen en geestelijken;
-          Openstelling van alle ambten in de regering, in de Kerk en het leger voor iedereen
-          Toestemming aan rijke burgers en rijke boeren om grond te kopen die van de Kerk afgenomen was.
-          Sterke beperking van de macht van de koning à Frankrijk werd een constitutionele monarchie (=Een constitutionele monarchie is een vorm van monarchie waarbij niet slechts de monarch of regent bepaalde bevoegdheden bezit, maar waar naast haar of hem diverse andere ambten bestaan, die eigen bevoegdheden bezitten hen toegekend door de constitutie.)
-          Invoering van een scheiding van de Drie Machten
-          Invoering van een beperkt kiesrecht dat de macht vooral in de handen van gegoede burgers legde.
De inleiding van de grondwet werd gefungeerd door de Verklaring van de rechten van de mens en de burger die de NV in 1789 had vastgelegd.
14 juni 1791: Wet Le Chapelier
- vrijheid om een beroep te kiezen
verbod op corporaties die toegang tot een beroepsgroep belemmeren (gilden)
- verbod op verenigingen van boeren en arbeiders (vakbonden)
Tweede revolutie: Frankrijk wordt een republiek en de radicalen verslaan hun vijanden
20 juni 1791: Lodewijk XVI probeerde te vluchten naar het buitenland à werd onderweg herkend.
De inval van Oostenrijk en Pruisen in Frankrijk kostte Lodewijk en Marie Antoinette hun troon en later hun leven.
Andere regeringen in Europa waren de revolutionaire regering in Frankrijk niet gunstig gezind.
April 1792: Frankrijk verklaarde de oorlog aan Oostenrijk (geboorteland van Marie Antoinette). Oostenrijk werd door Pruisen gesteund.
10 augustus 1792: Lodewijk XVI wordt afgezet na de ‘’Tweede Revolutie’’;
Tweede Revolutie: een volksmenigte bestormde de verblijfplaats van de koning in Parijs.
September 1792: de republiek wordt uitgeroepen.
Januari 1793: Lodewijk XVI (aka: ‘’Burger Capet’’) werd ter dood veroordeeld door het parlement, echter met een kleine meerderheid. Hij werd veroordeeld omdat hij in het buitenland hulp gezocht zou hebben tegen de radicalen. Radicalen (Jacobijnen), onder leiding van Robespierre, waren vooral voor de dood van Lodewijk XVI.
Geen eerlijk proces:
-          Parlement was aanklager, maar ook rechter
-          Parlement stond onder grote druk van de publieke opninie
-          Volgens de grondwet was de koning onschendbaar
- Volgens de grondwet moest minstens 75% voor een doodstraf zijn
 De Girondijnen (gematigden) vonden dat er genoeg veranderd was (wat logisch was omdat zij nu stemrecht hadden)
 wensen van de radicalen:
-          Stemrecht voor iedereen
-          Verhoging van de lonen en verlaging van de prijzen
- verspreiding van de revolutie naar het buitenland
- afschaffing van de monarchie
De armen van de Parijse bevolking steunden de radicalen.
Juni 1793: 80.000 Parijzenaars omsingelen het parlementsgebouw à wilden 29 Girondijnen gevangennemen à 8 ontsnapten à anderen werden gevangengenomen en later terechtgesteld à nu waren de radicalen de baas.

Radicalen begonnen o.l.v. Robespierre met de Terreur; wie het niet met hen eens was, werd gedood. Ook Marie Antoinette.
Radicalen:
-          Organiseerden het leger en de staat goed
-          Kwamen met allerlei maatregelen, bijv: wet die maximumprijzen invoerde voor eerste levensbehoeften
-          Frankrijk voerde als eerste land de algemene dienstplicht in à Frankrijk kreeg een supergroot en sterk leger
-          Plannen nieuwe grondwet (die er NIET kwam): kiesrecht voor iedereen, recht op onderwijs voor iedereen en overheidszorg voor armen.
Er kwam een opstand tegen de radicalen en hun leiders werden afgezet en onthoofd (juli 1794).

Hierna wisten de Girondijnen de macht weer in handen te krijgen. November 1795: 5 personen, directeuren, kregen de leiding. Elk jaar werd één van hen vervangen.
1795-1799: Directoire
De bourgeoisie tijdens het Directoire voelde niets voor democratische ideeën van de radicalen. Ze dachten meer aan zichzelf dan aan wat goed was voor Frankrijk.
Directoire kreeg te maken met lastige struggles:
-          Grote hongersnood die vooral armen trof
-          Frankrijk en buitenlandse vijanden bleven met elkaar in oorlog
-          De Franse adel probeerde met geweld de regering omver te werpen
Deze opstand werd neergeslagen onder troepen van Napoleon. Napoleon greep in 1799 de macht toen het onrustig bleef in Frankrijk en het buitenland weer met aanvallen begon. In 1812 moest hij zich terugtrekken uit Rusland en werd in de slag bij Waterloo definitief verslag (1815). Napoleon had een nieuwe wetgeving: Code Napoléon. Verlichtingsideeën daaruit:
-          Iedereen was gelijk voor de wet
-          Niemand mocht gevangen genomen wordt zonder dat er een rechtszaak op volgde. Zo’n rechtszaak moest openbaar zijn. En je moet je kunnen verdedigen. Een jury van burgers sprak het vonnis uit.
Verder:
-          Vrijheid bezit
-          Vrijheid religie
-          Burgerlijke stand geregeld door de staat en niet langer door de kerk.
Code Napoleon werd verspreid doordat hij een groot deel van Europa veroverde.

Verder was hij niet verlicht:
-          Alleenheerser
-          Minachting kerk en paus à Napoleon kroonde zichzelf

Velen waren diep geschokt door de Franse Revolutie;
-          Duizenden mensen terechtgesteld
-          Bezit Kerk en adel onteigend
-          Geestelijkheid vervolgd
-          Christendom was geprobeerd te vervagen voor een ‘eredienst van de Vrijheid en Rede’ à nieuwe kalender waarop de christelijke zondag verdween
-          Franse Revolutie was uitgelopen op een militaire dictatuur van Napoleon à veel oorlogen en onderdrukking in Europa
Dit zorgde ervoor dat mensen niet erg positief over het begrip ‘’revolutie’’ dachten. Om te voorkomen dat zoiets nog een keer zou gebeuren wilden conservatieven de macht van de koning herstellen.
Begin 19e eeuw: moet de macht in handen van de vorst of in handen van het parlement zijn?
-          Conservatieven: vorst
-          Liberalen: parlement
Later in de 19e eeuw kwamen hier nog twee vraagstukken bij:
1.    Algemeen kiesrecht
2.    Sociale kwestie

1: Algemeen kiesrecht:
-          Liberalen en socialisten voor algemeen kiesrecht: volkssoevereiniteit (wie het ‘’volk’’ was, was een discussiepuntje)
-          Conservatieven tegen: gezag kwam van God
2: Sociale kwestie
-          Conservatieven: overheid moest arbeiders beschermen (paternalisme) à in 1847 invoerrechten op aardappels werden afgeschaft à arbeiders konden aan goedkoop voedsel komen
-          Liberalen: vrijheid individu, goede economie stimuleren

Het Congres van Wenen
In 1814 begonnen de Europese mogendheden te overleggen na de overwinning op Napoleon. Alle landen die oorlog hadden gevoerd deden mee. Grote landen hadden meer invloed dan kleinere.
Doel: regelen toekomst van Europa:
-          Restauratie: Herstel van oude orde voor 1792 (legitimiteit van de vorsten) à verworvenheid van de Verlichting worden zoveel mogelijk teruggedraaid à vorsten op de troon en Eerste en Tweede Stand krijgen weer meer te zeggen. MAAR de grondwet bleef bestaan, dit was echter niet heel voordelig aangezien het daarin er vaak op neer kwam dat de macht in handen lag van de vorst à Derde Stand is dus niet blij
-          Het nastreven van een nieuw Europees machtsevenwicht door de macht van Frankrijk in te perken en die van andere Europese mogendheden te vergroten à oorlogen voorkomen
Dat leidde tot vorming van nieuwe staten en herstel van oude staten:
-          De door Napoleon bezette gebieden werden losgemaakt van Frankrijk en de vorstenhuizen keerden er terug (NL: Koning Willem I, zoon van stadhouder Willem V)
-          In Frakrijk: de Bourbons (die sinds 1589 geregeerd hadden) werden in hun koningschap hersteld à familielid van de onthoofde Lodewijk XVI werd koning.
-          Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd uit de grond gestampt. Koning Willem I werd ook groothertog van Luxemburg.
Andere besluiten in het kader van het machtsevenwicht:
-          Overwinnaars Rusland, Pruisen en Oostenrijk kregen gebiedsuitbreiding; Engeland mocht een aantal veroverde koloniën houden.
-          In Duitsland werd de Duitse Bond opgericht
Duitse Bond:
-          Politiek bondgenootschap tussen de vorstendommen
-          1834: het Tolverbod: hief tolgrenzen tussen vorstendommen op à onderlinge handel kon zich ontwikkelen (alleen Oostenrijk bleef erbuiten).

Heilige Alliantie (1815):
-          Verbond waar de meeste Europese vorsten zich bij aansloten
-          Uitgaande van de gedachte dat christelijke vorsten hun macht + gezag aan God ontlenen à vorsten mogen optreden tegen nationalistische en liberale onrust. En vrede handhaven
-          Kern vd Heilige Alliantie: Oostenrijk, Rusland, Pruisen en Engeland (= grote overwinnaars op Napoleon)
-          Europese crises werden in congressen besproken en door internationale samenwerking in bedwang gehouden (bijvoorbeeld: liberale revolutie in Spanje à Congres in Verona)

Congres van Verona (1822)
In Spanje keert Ferdinand VII terug op de troon en verwierp de liberale grondwet uit 1812 à liberalen komen in opstand en uiteindelijk loopt de boel uit de hand en wordt erover deze kwestie in Verona vergaderd:
-          Tsaar Alexander (Rusland) en Franse koning wilden ingrijpen
-          Engelse regering niet
-          Metternich (Oostenrijk) was voor de restauratie maar wilde het voorzichtig aanpakken
Grote mogendheden zouden elk een brief naar de Spaanse regering sturen in de hoop dat ze zouden aftreden à Frankrijk en Engeland stuurden die brief niet.
Uiteindelijk kreeg Ferdinand april 1823 zijn macht terug dankzij de Fransen.
Na het Congres in Verona kwam er een einde aan het streven van de Europese grote mogendheden om gezamenlijk via congressen de vrede in Europa te handhaven.

In 1830 werd Griekenland onafhankelijk na een lange strijd tegen de Turken.
Liberalisme
-          Ontstaan eerste helft van de 19e eeuw: geinspireerd door 18e-eeuwse verlichters (Montesquieu, Rousseau en Adam Smith)
-          Vrijheid individu op alle geieden
-          Economisch gebied: reactie mercantilisme; ondernemers moesten zelf het recht hebben om zonder beperkingen te produceren of te handelen en arbeiders moesten zelf kunnen bepalen waar en voor wie zij werkten.
-          Politiek: volkssoevereiniteit; parlement, grondwet en uitbreiding kiesrecht
-          Staat moest zo min mogelijk ingrijpen
-          Nachtwakerstaat: burgers beschermen tegen buitenlandse vijanden, binnenlandse rechtsorde handhaven en openbare werken uitvoeren à burgers gelegenheid bieden tot handel en productie. Voor deze drie dingen mocht belasting gevraagd worden.
-          Vrijheid van godsdienst; vrijheid meningsuiting en drukpers, dus afschaffing censuur; afschaffing slavernij; vrijheid kunst en wetenschap

Meningsverschillen sociale kwestie:
-          Overheid moest meer taken op zich nemen
-          Sociale wetgeving opstellen

Meningsverschillen kiesrecht:
-          Conservatie liberalen wilden het kiesrecht niet te sterk uitbreiden
-          Radicalen wilden algemeen kiesrecht/uitbreiding

Socialisme
-          Kapitalisme moet vervangen worden door het socialisme: het ideaal dat de gemeenschap alle of tenminste de belangrijkste productiemiddelen bezit en beheert. Opbrengst moet eerlijk verdeeld worden
-          Marxisme: klassenmaatschappij waarin de bovenlaag steeds rijker en kleiner en de benedenlaag steeds armer en groter zal wordenà klassenstrijd à dictatuur van het proletariaat à nieuwe klassenloze samenleving tot stand brengen
-          Communisten: revolutie maken
-          Revisionisme: vanaf eind 19e eeuw kozen marxistische partijen de weg van de parlementaire democratie (evolutie ipv revolutie) à  socialisten of sociaal-democraten, de rest communisten (nastreven revolutie).

Overeenkomsten libarlisme en socialisme:
-          Geloof in de maakbaarheid van de samenleving

Verschillen:
-          Liberalisme: vrijheid, socialisme: gelijkheid
-          Visie rol overheid in de samenleving
-          Visie op soevereiniteit

Nationalisme
Gevoel van saamhorigheid van een groep mensen die een staat vormen of willen vormen. Nodig:
-          Besef over gemeenschappelijke ervaringen te beschikken
-          Hebben van gemeenschappelijke belangen.
Gunstig: zelfde taal, godsdienst en vorstenhuis.

Factoren die bijdroegen aan de sterke groei van het nationalisme in Europa in de eerste helft van de 19de eeuw:
-          De Franse overheersing onder Napoleon
-          Het Congres van Wenen
-          Turkse overheersing op de Balkan

Nieuwe nationale staten:
-          1830: Belgen (met hulp van Frankrijk)
-          1830: Grieken (met hulp van Frankrijk, Engeland en Rusland)
-          1870: Italië
-          1871: Duitse keizerrijk
-          1878: Roemenië, Servië en Montenegro

1848: revolutiejaar; overal in Europa komen liberalen in opstand. Doel: politieke positie van de burgerij versterken en die van de koning verzwakken. Uiteindelijk ontstaan:
-          Liberale grondwetten (Bijv koning Willem II die aan Thorbecke de opdracht gaf voor het opstellen hiervan)
-          Emancipatiebewegingen
-          Voortschrijdende democratisering

Socialisten doen ook mee in 1848:
-          Maar de opstanden worden neergeslagen door het leger in Frankrijk
-          Marx en Friedrich publiceren in 1848: het Communistisch manifest

Nationalisten:

In 1848 barstte er onder de 40 onafhankelijke staten van Duitsland de revolutie los: In Paulskirche in Frankfurt kwam in mei een parlement bijeen (bestond uit afgevaardigden uit heel Duitsland) à vergaderden een jaar lang om van Duitsland een eenheidsstaat met een grondwet te maken à 75% van de Duitse staten ging akkoord, maar Pruisische koning Frederik Willem IV wees het verzoek om koning of keizer van Duitsland te worden omdat hij geen kroon wilde ontvangen à het leger van Pruisen dreef het Frankfurter parlement uiteen.