Labels

zondag 3 april 2016

Geschiedenis samenvatting H10

Geschiedenis samenvatting H10 - Van hunebed tot heden, geschiedenis van Nederland

Par 2 
Sinds 925 hoorde ons grondgebied tot het Duitse rijk. Hoogste formele gezag: Duitse koning/keizer. Gekozen door: Duitse vorsten, genaamd keurvorsten. Echter was het gezag eigenlijk in handen van hertogen, graven en bisschoppen.
In 14e en 15e eeuw tekende NL zich als politieke eenheid af door:
·         de stedengroei sinds de 12e eeuw
·         het streven van de hertogen van Bourgondië de Lage Landen in hun bezit te krijgen

De Lage Landen werden in de 12e eeuw belangrijk door:
·         de monding van de rivieren en het begin van de zeeroute naar het Oostzeegebied en Engeland waren gunstig voor een drukker handelsverkeer (handelsverkeer zocht bescherming, havens, opslagruimte en schepen)
Er ontstond een groot landschap getekend door (water-)wegen en steden.Ook sloten een aantal steden een handelsverbond: de Hanze

Wie de Lage Landen in bezit had, bezat het meest verstedelijkste deel van Europa -> kruispunt van de handelsroutes en belastingopbrengsten.

Filips de Goede van Bourgondië (1396-1467) kreeg door erfenissen 75% van de Lage Landen in bezit. Maar de gewesten waren zelfstandig ten opzichte van hun heer. Adel,geestelijkheid en stedelijke burgerij bezaten rechten, heer moest zich daaraan houden. Steden met stadsrechten waren nog zelfstandiger.
Filips de Goede voerde een centralisatiepolitiek in, door eenheid van de gewesten wilde hij zelf meer macht krijgen
·         zijn hof verplaatste hij van Dijon naar Brussel
·         alle hertogdommen kregen stadhouders als vertegewoordigers (behalve Brabant: Fillips woonde daar)
·         Staten-Generaal werd ingesteld. Eerste vergadering: 1464 in Brugge

Karel V regeerde van 1515 tot 1555. Hij breidde zijn gebied in de Nederlanden uit. Karel van Gerle: zijn belangrijkste tegenstander. Karel kreeg uiteindelijk macht in bisdom Utrecht, Friesland, de Ommelanden en hertogdom Gelre -> Karel V was dus nu heer van alle Nederlanden (= NL, België & Luxemburg) behalve prinsdom Luik.

1568: opstand tegen Filips II (zoon Karel V)
Factoren:
·         het streven van Karel V en Fillips II naar centralisatie (de macht van de landvoogd en drie centrale Raden botste met de zelfstandiger wordende burgerij in de steden-> wilden vrijheidsrechten, politieke rechten)
·         splitsing van christelijke Kerk door Hervorming/Reformatie (Karel en Filips wilde één godsdienst in hun rijk (katholiek) -> plakkaten. Nederlanders waren voor godsdienstvrijheid. Plakkaten werden beschouwd als inbreuk op hun rechten)

Aanleiding:
1566: Beeldenstorm (protestanten in verzet tegen katholieken)
Landvoogdes Margaretha van Parma wist de orde te herstellen door concessie te doen aan de calvinisten. Toch werd Alva door Filips II naar de Nederlanden gestuurd met een leger als reactie op de Beeldenstorm. Margaretha nam ontslag -> Alva werd landvoogd.
Raad van Beroerten werd ingesteld om mensen die deelgenomen hadden aan de Beeldenstorm te straffen -> velen vluchten naar het buitenland, oa Willem van Oranje.
1568: Willem v. O viel met zijn leger noord- en zuidNL binnen vanuit Duitsland. Doel: bevolking in opstand laten komen tegen Alva -> mislukte. De Geuzen (aanhanger Willem v.O) gaven niet op.

Calvinisten werden de baas in veel Hollandse en Zeeuwse steden na verovering van Den Briel door de Geuzen (1 april 1572). Zij stelden zich onder Willem v.O. Spanjaarden lukte het niet Holland en Zeeland te veroveren. Andere gewesten kregen steeds meer last van Spanjaarden: als deze niet op tijd betaald kregen gingen ze plunderen.
Deze gewesten sloten drm vrede met Holland en Zeeland: Pacificatie van Gent (nov 1576). Doel: Spanjaarden verdrijven. De Pacificatie mislukte:
·         godsdienstige verdeeldheid

Willem wilde de katholieken en protestanten in vrede onder elkaar laten leven -> mislukte. Machtsverdeling: hoge katholieke adel in het zuiden en calvinistische burgers in het noorden.

1579: drie zuidelijke gewesten sluiten een bondgenootschap Unie van Atrecht.
·         onderwierpen zich aan Fillips II
·         erkenden nieuwe Spaanse landvoogd Parma

Reactie:
Noordelijke gewesten en zuidelijke steden: Unie van Utrecht
·         verdediging tegen de troepen van Parma

De overige zuidelijke gewesten werden onderworpen door Parma.

Willem v.O erkende de broer van de Franse koning als wettig vorst in ruil voor millitaire steun. Enkele gewesten in 1581 gingen hier in mee.
Parma haalde Filips II over Willem vO in de ban te doen wegens hoogverraad.
juli 1585: Unie van Utrecht brak officieel met Filips II door het Plakkaat van Verlating -> Staten Generaal hadden het recht een andere vorst te kiezen.
Zo waren de Nederlanden definitief verdeeld.

Landvoogd Parma grote successen: Verovering Antwerpen (1585).
Unie van Utrecht wist het grondgebied te behouden en later uit te breiden (met behulp van stadhouder Maurits en Frederik Hendrik)
Factoren:
·         Filips II voerde andere oorlogen (tegen Engeland en Frankrijk) waaraan hij vaak prioriteit verleende
·         Vele water en drassige grond hinderden de acties van de Spanjaarden
·         Vijanden van Spanje in Frankrijk, Engeland en Duitsland boden de Nederlanden af en toe hulp

Na het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) duurde de oorlog tot 1648 -> Vrede van Munster. Spanje erkende officieel de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Redenen van beide kanten om vrede te sluiten:
·         Spanje voerde in de Nederlanden strijd op twee fronten (noorden: opstandige gewesten, zuiden: binnendringende Fransen)
·         Vooral Holland wilde vrede omdat zij de oorlogskosten moesten betalen.
·         Vrede was gunstig voor de Hollandse handel

Gevolgen van de opstand
·         De Nederlanden raakten verdeeld: Republiek der Verenigde Nederlanden en de zuidelijke gewesten behoorden tot het Spaanse rijk
·         De opstand was ontstaan als verzet tegen de grote macht van een vorst. De nieuwe staat werd drm een republiek
·         provincies kregen zelfstandigheid. De rijke burgers hadden de meeste macht

·         calvinisme werd officiële godsdienst. Katholieken werden niet vervolgd: onopvallend en tegen extra belastingbetaling beoefenen. Hoge ambten waren alleen voor calvinisten.
Par 3
Gouden Eeuw wordt zo genoemd omdat scheepvaart, handel en nijverheid, kunst en wetenschap in korte tijd tot bloei kwam. De Hollanders vestigden handelsposten all over the world.
Toen Antwerpen tot de Spanjaarden behoorden, sloten de Hollanders en de Zeeuwen de Schelde af. Rijke Antwerpse kooplieden trokken naar Amsterdam -> A’dam neemt rol Antwerpen over.
Twee handelsondernemingen voor handel met de wereld:
                 ·         VOC (1602)
-       monopolie op handel met Azië
-       Verdreef Portugese en Engelse kooplieden uit delen van Azië
-       Handel op Oost-Indië het belangrijkst
-       Handelsverdragen met inheemse bevolking over verbouwing van specerijen
·         WIC (1621)-> monopolie op handel met Amerika
-       Koloniën in Amerika (Nieuw-Nederland in Noord-Amerika (1624-1664) met Nieuw-Amsterdam, later New York, Pernambuco in het huidige Brazilië (1630-1654) en Suriname (1667) en delen van het naburige Guyana (na 1814 Brits)
-       Noord-Amerika: bont
-       Midden- en Zuid-Amerika: plantageproducten als koffie, suiker, cacao en tabak
-       Slavenhandel van West-Afrika naar Amerika.

Dingen die in de Gouden Eeuw tot bloei kwamen:
·         Nijverheid
·         Schilderkunst
·         Schrijfkunst
·         Wetenschap

Door scheepvaart + handel kwam ook de nijverheid tot ontwikkeling:
·         Voor de scheepvaart waren scheepswerven en zeilmakerijen nodig
·         Veel handelsproducten werden eerst bewerkt en dan doorverkocht -> ontstaan van soorten nijverheid (bijv. weverijen en suikerraffinaderijen).

Grote schilders uit 17e eeuw: Frans Hals, Jan Steen, Johannes Vermeer en Rembrandt.
Verklaring bloei schilderkunst:
·         Vóór 17e eeuw was kunst voor vorsten en kerken, nu was er geen vorst meer en de protestantse kerk was eenvoudig ingericht -> rijke burgers bestelden kunst ter decoratie
·         Schilders beschouwden zichzelf niet als kunstenaars maar als vakmensen die geld probeerden te verdienen

Grote schrijvers uit 17e eeuw: Hooft, Bredero, Constatijn Huygens, Vondel en Jacob Cats (opvoedende functie in zijn verhalen)

Wetenschap:
·         1583-1645, Hugo de Groot met zijn boeken over internationaal recht
·         1629-1695, Christiaan Huygens, slingeruurwerk, verbetering lenzen telescoop waarmee hij ringen om planeet Saturnus ontdekte. Lodewijk XIV nam hem in dienst.
·         1668-1738 Boerhaave, medische demonstraties op Universiteit Leiden

Aantal percentage mensen in de stad in de Republiek lag hoog: 40%. In provincie Holland: 60%. Boeren waren zeer zelfstandig, vooral aan zee, tegenover rest van Europa. In de kustgewesten leefde onafhankelijke boerenstand: gezamenlijk bedijken en inpolderen. De kustgewesten hadden vruchtbare grond->
·         Boeren in Friesland en Holland specialiseerden zich in veeteelt. Productie daarvan ging ook naar het buitenland
·         Zeeklei in Groningen en Zeeland geschikt voor verbouw van graan voor stedelijke bevolking

De landgewesten (oosten en zuiden) waren veel minder vruchtbaar (zandgrond). Boeren hadden kleine landjes of pachtten van landeigenaren. Productie was voor eigen gebruik. Vee werd gehouden voor mest die nodig was voor de onvruchtbare grond.

Regenten
·         Bijna alle macht in de Republiek: Bestuurders platteland, steden, gewesten en de staat
·         Calvinistisch
·         Hoorden tot twee bevolkingsgroepen: edelen en rijke burgers.
Edelen woonden op landgoederen, regenten in steden.
 


Par 4
Tweede helft 18e eeuw: Britse en Franse invloeden uit Verlichting.
Patriotten: Aanhangers van de Verlichters. Zij wilden:
·         politiek gebied: burgers meer invloed in bestuur
·         door economische vooruitgang weer aanzien net als in de Gouden Eeuw
Hun ideeën verspreidden ze door kranten en pamfletten. In sommige steden namen ze de macht over -> Willem V vraagt koning van Pruisen om hulp -> 1787 Pruisisch leger valt Republiek in -> veel patriotten vluchtten naar F'rijk
1789: uitbreken Franse Revolutie. Patriotten kozen kant van revolutionairen. In 1795 veroverde een revolutionair Frans leger de Republiek ->
·         Willem V vlucht naar Engeland.
·         Patriotten keerden terug naar Republiek -> kregen overal de macht: Bataafse Republiek

1796: Nationale Vergadering (parlement) werd gekozen.
Kiesrecht:
·         alle mannen boven 20 jaar
·         én die zich vóór volkssoevereiniteit verklaarden
·         én zich in hun eigen levensonderhoud konden voorzien

1798: eerste grondwet na een staatsgreep door unitarissen (voorstanders van eenheidsstaat). Grondwet kwam door invloeden uit buitenland tot stand:
·         1787: VS had grondrechten ingevoerd (na onafhankelijkheidsoorlog tegen Engeland)
·         Na Franse Revolutie was in F'rijk in 1791 een grondwet aangenomen, waarin de Verklaring van de rechten van de mens en burger voorop stond

politiek recht
·         kiesrecht voor alle mannen boven de 20, die zich voor de eenheidsstaat verklaren, kunnen lezen en schrijven, en zich in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien
vrijheidsrechten
·         gelijke rechten -> doei voorrechten adel
·         vrijheid godsdienst, scheiding tussen kerk en staat
·         vrijheid van drukpers
·         vrijheid van vergadering
·         niemand mag zonder proces gevangen worden genomen
·         pijnbank afgeschaft
·         iedere burger is onschendbaar in zijn woning. Niemand mag die zonder zijn toestemming of wettelijk bevel betreden

1801: Grondwet werd herzien: meer macht voor de regering en minder voor het parlement, alleen mannen met een bepaald bezit kregen kiesrecht en de vrijheden van drukpers en vergadering verdwenen.
1805: Napoleon eiste weer een grondwetsherziening. Macht kwam bijna helemaal in hand van Rutger Jan Schimmelpennick.
1806: Napoleon voert nieuw grondwet in; uitvoerende en wetgevende macht bij koning.
·         koning had recht ministers te benoemen en ontslaan
·         wetsvoorstellen werden voorbereid door ministers van Lodewijk
·         parlement kwam slechts één keer bijeen en stemde met alles in (wetgevende macht)

Franse Tijd(1806-1813)
Napoleon beëindigt in 1806 de Bataafse Republiek-> Lodewijk (broer Napoleon) Koninkrijk Holland. 1810: Napoleon lijft Holland bij F'rijk in. 1813: Napoleon wordt verslagen en Fransen trekken zich terug

1814: Engeland, Oostenrijk, Pruisen en Rusland sloten een verdrag over de Nederlanden.
Noord- en Zuid Nederland werden weer samengevoegd: het Verenigd Koninkrijk de Nederlanden onder Willem I (zoon stadhouder Willem V). Nieuwe koninkrijk zou moeten dienen als bufferstaat tegen F'rijk. Ook speelde Congres van Wenen mee: grote mogendheden wilden vorsten in hun macht herstellen.
1815: nieuwe grondwet
·         land is een monarchie
·         wetgevende macht hebben koning en parlement
·         leden Eerste kamer benoemt koning. Tweede Kamer wordt gekozen door Provinciale Staten
·         uitvoerende macht heeft koning + ministers. Hij kan hen ontslaan en benoemen.
·         Provincies en steden weer bestuursfuncties. Provinciale Staten bestuurt platteland

Grondwet 1815
Grondwet 1848
Tweede kamer wordt gekozen door Provinciale Staten
Tweede Kamer wordt gekozen via districtenstelsel
Koning benoemt leden eerste kamer
Provinciale Staten kiezen Eerste Kamer.

Censuskiezers kiezen Provinciale Staten
Provinciale Staten bestuurt platteland
Platteland behoort via gemeente bij een stad. Gemeenteraad bestuurt
Rijke burgers en - boeren kiezen Provinciale Staten
Mannen 25+ die bepaalde belasting (census) betalen, hebben kiesrecht -> kiezen Gemeenteraden

Vrijheid van onderwijs, overheid betaalt alleen openbaar onderwijs

Vrijheid van vereniging en vergadering


Politiek recht: in Provinciale Staten moeten adel, stedelijke burgerij en platteland vertegenwoordigd zijn
Vrijheidsrechten (aanvulling op 1798): Rechtspraak is openbaar + iedereen heeft recht op openbaar lager onderwijs

1830: Verenigd Koninkrijk der Nederlanden viel uiteen doordat het zuiden in opstand kwam -> België ontstaat. Zuiden scheidt zich af omdat:
·         liberalisme veel aanhang had, deze wilde meer macht voor het parlement
·         voelde zich benadeeld omdat belangrijke posities in de maatschappij door mensen uit het Noorden ingenomen waren
·         onrechtvaardig dat ze mee moesten betalen aan de staatsschuld van het Noorden
·         bevolking was vooral katholiek. Noorden: protestants
·         Frans werd vooral gesproken. Willem I voerde Nederlands als officiële taal in
·         industrie was belangrijk. In het noorden de handel

Grondwet van 1848 werd ingevoerd door invloed van liberalisme. In Nederland kwamen  steeds meer liberalen, belangrijkste liberaal: Johan Rudolf Thorbecke. Hij kreeg de opdracht van Willem II (1840-1849) de grondwet te herzien na berichten over revoluties in Europa, demonstratie in Den Haag en opstootje op de Dam.

Zaken die niet veranderden in grondwet 1848:
·         uitvoerende macht heeft koning + ministers. Hij kan hen ontslaan en benoemen en parlement ontbinden
·         vrijheidsrechten van grondwet 1815 bleven zo'n beetje ongewijzigd

1866 en 1867: kabinet keurde beleid van parlement af. Willem III (1849-1890) ontbond parlement en schreef nieuwe verkiezingen uit -> leverde niks op.
1868: parlement keurt zijn ontbinding af en Willem III gaf toe door kabinet af te laten treden
Sindsdien traden kabinetten altijd af, als het parlement niet instemde met hun beleid.
Steeds meer mensen krijgen kiesrecht:
·         1887: kiesrecht gekoppeld aan kenmerken van geschiktheid en welstand: 26% van de mannen had daardoor kiesrecht (vanaf 23 jaar)
·         1896: 50% van de mannen
·         1917: algemeen kiesrecht voor mannen, 1919: algemeen kiesrecht voor vrouwen. 1922 vrouwen mogen voor het eerst meedoen aan verkiezingen voor de Tweede Kamer
·         1965: kiezen vanaf 21 jaar. 1972: kiezen vanaf 18 jaar.

Het districtenstelsel werd in 1917 gewijzigd in een stelsel van evenredige vertegenwoordiging: 15% van de stemmen -> 15% van de zetels in de Kamer. De samenstelling van de volksvertegenwoordiging veranderde daardoor:
·         Politieke partijen meer invloed. Je kon nu stemmen op lijsten van de partijen ipv op 1 bepaald persoon
·         kleine partijen konden nu in de Kamer vertegenwoordigd zijn

·         Voor Kamerleden bestond er geen noodzaak meer om een band met een bepaalde regio te onderhouden.

par 5
Drie 19e-eeuwse stromingen hebben in de 19e eeuw bijgedragen tot partijvorming in Nederland
·         liberalisme, vrijheid voor het individu (Verlichting)
·         confessionalisme, reactie op invloed liberalisme
·         socialisme, gelijkheid voor allen
Drie kwesties die partijvorming in NL beïnvloed hebben:
·         de schoolstrijd
·         de sociale kwestie
·         de kiesrechtkwestie

confessionele partijen
uitgangspunten:
·         overheid ontleent macht aan god

Verschillen:
Anti-Revolutionaire Partij (ARP)
·         legde nadruk op gehoorzaamheid aan het overheidsgezag
·         macht overheid was beperkt: overheid moest zich niet bemoeien met andere kringen (bijv het gezin) ''soevereiniteit in eigen kring''
Christelijke-Historische Unie (CHU)
Kwam in 1898 uit ARP voort
·         niet alleen Bijbel moest van invloed zijn op partijprogramma, ook de Nederlandse geschiedenis
·         meer macht aan koning, minder aan volksvertegenwoordiging
Rooms-Katholieke Staatspartij
·         paus had een beslissende stem in Gods woord -> veel invloed op denkbeelden van de katholieken in NL
·         verwierpen socialisme: overheid moest zorgen voor samenwerking tussen de verdeelde groepen
·         zwakkeren moesten beschermd worden door de overheid. De staat mocht ingrijpen om armeren tegen de rijkeren te beschermen = solarideitsbeginsel

Liberale partijen
uitgangspunt:
·         zo min mogelijk overheidsbemoeienis

Veranderingen:
·         door slechte arbeidsomstandigheden moest de overheid actievere rol spelen om situatie te verbeteren. De conservatieven waren het hier niet mee eens
·         door economische crisis (1929) dachten de liberalen dat zonder overheidbemoeienis dit zo weer kon gebeuren. Alle liberalen (radicaal en conservatief) waren voorstander van sociaal-economische overheidsbemoeienis

Sociale partijen
Sociaal-Democratische Bond (SDB) (leider: Domela Nieuwenhuis) was eerste socialistische partij in NL. Er ontstond een splitsing:
·         deel verloor het geloof in parlementaire weg: anti-parlementaire. Bleven SDB trouw
·         eind van de 19e eeuw scheidde een groep zich af en wilde via het algemeen kiesrecht de meerderheid in het parlement halen. 1894 stichtten ze hun eigen partij: Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP). Pleitten voor: kosteloos onderwijs,betere werkomstandigheden en arbeidstijden, invoering van sterk progressieve inkomstenbelasting en verzekeringswetten tegen ziekte, ongeval, invaliditeit en ouderdom.
·         in jaren '30 liet SDAP ideaal van een volledig socialistische partij vallen. Pleitten voor een gemengde economie waarin de belangrijkste bedrijven in handen van de overheid waren, ook particulier eigendom van bedrijven was toegestaan

Par 6
Begin 20e eeuw was NL verdeeld in vier zuilen: katholieken, protestanten, socialisten en 'neutralen' (vooral liberalen).
in de tweede helft van de 19e eeuw voelden orthodox-protestanten, katholieken en arbeiders zich achtergesteld door:
·         in geestelijk opzicht domineerden de protestanten (niet meer letterlijk vasthouden aan de tekst van de Bijbel)
·         liberalen beheersten politiek en economie
-> zij streden dus voor emancipatie.

Verzuiling hield in:
·         zuilen stichtten eigen organisaties en instellingen op alle denkbare terreinen
·         confessionele zuilen stichtten eigen ziekenhuizen en scholen, liberalen en socialisten wilden echter openbaar onderwijs voor alle groeperingen
·         confessionele fel tegen huwelijken tussen verschillende zuilen, liberalen en socialisten vonden dat niet zó erg
·         in katholieke zuil hadden geestelijken de leiding
·         zuilen hadden over het algemeen een negatief beeld over elkaar. Ondanks de verzuiling leefden mensen vreedzaam onder elkaar

 Tussen zuilen werd er op politiek gebied toch samengewerkt. Oorzaken:
·         trouw en respect voor leiders van de eigen zuil
·         samenwerking tussen leiders van zuilen was noodzakelijk omdat geen enkele zuil de meerderheid kon behalen in het parlement

Leiders hadden goede greep op hun zuil door:
·         vele regelingen zorgden ervoor dat leiders controle konden uitoefenen op eigen zuil
·         leiders bekleedden vaak allerlei dubbelfuncties
·         er ontstonden vaak banden van vriendschap tussen de elites
·         binnen de zuilen was groot gevoel van saamhorigheidsgevoel. Er was behoefte aan krachtige leiding

·         kiezers vertrouwden erop dat hun leiders wisten wat goed was

par 7 Veranderingen in de politieke partijen vanaf 1945
Confessionele partijen
Nieuwe partijen sinds 1945:
·         RKSP werd vervangen door Katholieke Volkspartij (KVP) in 1945
·         1968: Politieke Partij Radicalen (PRR) uit onvrede met politiek van KVP
·         1975: Reformatorisch Politieke Federatie (RPF): tegen plannen voor het opgaan van ARP in CDA
·         jaren 60: secularisering. KVP, ARP, CHU gingen samen in Christen-Democratisch Appèl (CDA), 1980
·         Gereformeerd Politiek Verbond (GVP) + RPF = ChristenUnie in 2000

Veranderingen in uitgangspunten
·         ARP, CHU en KVP kregen meer oog voor aanvullende rol van de overheid op sociaal-economisch gebied
·         KVP was op sommige punten sterk voor overheidsingrijpen. Op andere punten terughoudend optreden van de overheid
·         CDA zette indien mogelijk koers van de drie confessionele partijen voor. Abortus mag in bepaalde gevallen toegelaten worden

Liberale partijen
Nieuwe partijen sinds 1945:
·         1946: Partij van de Vrijheid, ging in '48 op in de Volkspartij Vrijheid en Democratie (VVD)
·         1966: oprichting D66

Uitgangspunten:
·         VVD: bang voor in het in d knel komen van het individu door te veel weten en voorzieningen. Willen daarom meer privatisering en individualisering.
·         D66: opgericht uit onvrede met bestaande partijen, is een radicaal-liberale partij. Voor vrijheid van individu, maar legt meer nadruk op sociale rechtvaardigheid. Willen wijziging kiesstelsel, invoering referenda en rechtstreekse verkiezing van burgemeesters en minister-president

Sociale partijen
Nieuwe partijen sinds 1945:
·         1945: Communistische Partij Nederland (CPN). Was marxisme-leninisme trouw, liet zich leiden door Rusland
·         1946: Partij van de Arbeid (PvdA). Wilde ook confessionele en liberale kiezers trekken. Bleek voortzetting van de SDAP
·         1957: Pacifistisch Socialistische Partij (PSP). Organiseerde tegen NAVO en VS gerichte vredesdemonstraties. IJverde voor een meer radicaal socialisme dan PvdA
·         1972: Socialistische Partij (SP). Communistische partij georiënteerd op China
·         1989 Groen Links door samengaan van 4 radicaal georiënteerde partijen ( CPN, PSP, PPR, EVP)

Veranderingen in uitgangspunten
·         In de jaren '60 werd een vergaande democratisering bepleit, zowel in bedrijven als in het parlement, om die afstand te verminderen
·         jaren '80: PvdA zag individualisering nu als positieve ontwikkeling. Ook werd positieve rol van het particuliere bedrijfsleven erkend
·         Groen Links wil sterke greep van de overheid op de economie. Milieu heeft prioriteit boven de groei van de economie
·         SP koos in '91 een meer open socialisme. In de SP komt het socialisme terug van de vroegere SDAP. Overheid: bedrijven beheren, iedereen werk garanderen en gratis voorzieningen aanbieden


Confessioneel
Liberaal
Socialistisch
KVP
PVV
SDB
RKSP
VVD
CPN
RDF
D66
PvdA
ARP

PSP
CDU

SP
CHU


GVP


Par 8
Jaren '60 ontzuiling, verklaringen:
·         ontkerkelijking
·         datgene waar verzuilde partijen voor streden was bereikt óf opgenomen in het programma van andere partijen
·         verdwijnen van vrees voor elkaar (door tv bijv)

Trouw aan het respect voor leiders nam af:
·         zwevende kiezers nam toe in jaren '60. Leiders moesten beter hun best doen om stemmen van zwevende kiezers te krijgen
·         als een partij stemmen verloor, kreeg de leider de schuld

verhouding tussen politieke leiders en journalisten veranderde:
·         politieke leiders kregen minder greep op de journalisten
·         politike leiders kritisch benaderd in media
·         veel tegenstellingen openbaar besproken

Gedeeltelijke ontzuiling bij de politieke partijen:
·         in CDA gingen katholieken en protestanten samenwerken
·         Boerenpartij zat van 1963-1981 in de Tweede Kamer
·         tussen 1982-1986 zaten Centrumpartij en later de Centrumdemocraten in de Tweedee Kamer: richtten zich tegen buitenlanders
·         Lijst Pim Fortuyn kreeg steeds minder zetels en verdween in 2006 uit de kamer
·         PVV behaalde steeds meer zetels (9 in 2006, 24 in 2010)
·         Partij voor de Dieren zit sinds 2006 in de Tweede Kamer

Gedeeltelijke ontzuiling in de media:
·         nieuwe 'neutrale' omroepen: TROS, Veronica, BNN
·         commerciële omroepen etc (RTL)

Ondanks ontzuiling bleven de zuilen veel invloed houden
·         meerderheid van Nederlandse leerlingen bezoekt confessionele scholen
·         Oude verzuilde partijen (PvdA, VVD en SGP) handhaafden zich
·         de gezamenlijke aanhang van de verzuilde partijen ARP, CHU en KVP, steeg weer nu zij samenwerken in het CDA
·         aanhang nieuwe verzuilde partij (ChristenUnie) groeide
·         leiders van oude zuilen bleven samenwerken, behielden de meerderheid en bleven daardoor de politiek bepalen
·         er kwam een nieuwe verzuilde omroep: de Evangelische Omroep (EO) (orthodox-protestants)

Par 9
De overheid bemoeide zich voor WOII weinig met conflicten tussen werkgevers en - nemers. Overheid probeerde wel conflicten tussen hen te voorkomen door sociale wetgeving, waardoor arbeiders werden beschermd
harmoniemodel: protestantse en kahtolieke vakbonden probeerden de positie van de arbeiders te verbeteren door onderhandelen
conflictmodel: de socialistische vakbonden voerden klassenstrijd tegen de werkgevers door te staken

Na WOII ging de overheid zich er meer mee bemoeien -> harmoniemodel.
·         De SER (Sociaal-Economische Raad) werd opgericht. Deze raad werd het voornaamste adviesorgaan van de regering op sociaal-economisch gebied
·         grootse werkgeversorganisatie is het VNO/NCW
·         Grootste werknemersorganisatie zijn FNV (Federatie Nederlandse Vakbeweging) en CNV (Christelijk Nationaal Vakverbond)

FNV staakt nog wel eens voor hogere lonen. CNV houdt zich aan het harmoniemodel.

Rond 1980 kwamen de vakbonden in problemen. Het ging economisch niet goed met Nederland. In '82 kwam een nieuw kabinet van CDA en VVD tot stand. Vakbwegingen verwachtte van dit kabinet weinig steun. Ook verloren de bonden leden. Leiders van de bonden besloten toen alleen door onderhandelen zoveel mogelijk te bereiken. Werkgevers gingen daarop in:
In 1982 werd Akkoord van Wassenaar gesloten: vakbonden aanvaardden loonmatiging in ruil voor verkorting van de arbeidsduur en het invoeren van deeltijdbanen. Dit akkoort wordt gezien als het begin van nieuwe betrekkingen tussen werkgevers en -nemers in NL. Dat wordt het poldermodel genoemd. Het hield in dat overeenstemming tussen werkgevers- en werknemersorganisaties werd bereikt en behouden door vaak te overleggen.

Par 10
Vooral in jaren '50 en '60 werd verzorgingsstaat opgebouwd. In een verzorgingsstaat rekent de overheid tot haar taak:
·         de veiligheid
·         de welvaart
·         het welzijn van alle burgers
Politieke partijen deden niet alle grote partijen in dezelfde mate mee:
·         PvdA wilde het meest regelen
·         VVD het minst
·         KVP, ARP en CHU (later CDA) stonden in het midden

Voorstanders van de verzorgingsstaat wilden nooit meer mee maken wat er in de jaren '30 gebeurde: overheid die niet in staat was voldoende te zorgen voor de zwakkeren in de samenleving.
In de jaren '80 raakte de verzorgingsstaat in problemen:
·         De economie ging achteruit: veel ontslag en uitkering wegens werkloosheid
·         verzorgingsstaat werd steeds duurder (veel werklozen, arbeidsongeschikten en bijstandsgerechtigden)
·         veel misbruik maken van de wetten door bedrijven, personen en overheid.
·         werklozen hadden het recht werk te weigeren dat 'beneden hun niveau' lag.
·         Mensen werden steeds ouder -> langer uitbetalen van uitkeringen

Oplossingen tegen de hoge kosten van de verzorgingsstaat van politieke partijen:
·         PvdA: maatregelen om economie te verbeteren
·         VVD: uitkering verlagen. Er moest meer aan de mensen zelf worden overgelaten
·         CDA: eens met VVD, maar niet zo erg verlagen als de VVD wilde. Er moest ook beroep gedaan worden op wergeversorganisaties en vakbonden
·         D66: geen verlaging van de uitkering, maar verlaging van het aantal mensen dat een uitkering kreeg

1991: regering CDA-PvdA besloot WAO-uitkeringen te verlagen. Werklozen konden ook minder vaak werk weigeren.

2005: WAO werd door regering van CDA, VVD en D66 sterk gewijzigd. Alleen voor degenen die al een WAO-uitkering hadden, bleef de WAO bestaan.
·         'nieuwe' arbeidsongschikten vallen voortaan onder een nieuwe wet: WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) -> helpt werklozen aan werk om uitkeringen te beperken
·         Wie minder dan 35% arbeidsongeschikt is, krijgt helemaal geen uitkering meer

2011: Kabinet en werkgevers- en werknemersorganisaties bereikten een AOW-akkoord. In dat akkoord staat dat de AOW-leeftijd in fasen wordt verhoofd naar 66 en dan naar 67 jaar.